ECLI:NL:HR:2019:1604

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
19/02317
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelastingen en rioolheffing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Bergen. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 april 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had eerder beschikkingen gegeven op grond van de Wet waardering onroerende zaken en had aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen, de rioolheffing en de afvalstoffenheffing voor de jaren 2014 en 2015 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het beroep in cassatie had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02317
Datum18 oktober 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BERGEN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 april 2019, nrs. 16/00549 en 16/00550, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 15/5572 en HAA 15/5573) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, in de rioolheffing en in de afvalstoffenheffing voor de jaren 2014 en 2015 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.