Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
2 Het geding in hoger beroep
3.Feiten
tweede griefbetoogd dat de feitenvaststelling niet volledig is geweest. De rechtbank was evenwel niet gehouden om meer of andere feiten op te sommen dan die zij nodig achtte om haar beslissing te motiveren. Voor zover de door [curator B] qq gestelde aanvullende feiten voor de beslissing van het hof relevant zijn, zal daarop bij de beoordeling nader worden teruggekomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
Noodfonds:
Toestand van de boedel:
“in uw opdracht retour uit noodfonds”.Aan crediteuren van [A] heeft Stichting Derdengelden een bedrag van in totaal € 2.779,04 overgemaakt.
4.Beoordeling
Grief 1klaagt in algemene zin over de afwijzing van de vorderingen van [curator B] qq.
Grief 2ziet op de volgens [curator B] qq onjuiste weergave van de feiten, vorderingen en grondslagen in het tussenvonnis en is hiervoor onder 3 reeds besproken.
Grief 3klaagt over de afwijzing van de vernietiging van het samenstel van rechtshandelingen en betalingen op grond van de actio pauliana.
Grief 4en
grief 7hebben betrekking de afwijzing van de vernietiging van de Overeenkomst. Voorts wordt betoogd dat deze overeenkomst als onrechtmatig moet worden beschouwd jegens Plassania en haar crediteuren. Met
grief 5en
grief 6wordt betoogd dat de gelden op de derdenrekening werden gehouden voor Plassania en wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat [curator B] qq niet is geslaagd in het bewijs daarvan. Met
grief 8klaagt [curator B] qq erover dat uitsluitend de vorderingen van [ curator A] qq die betrekking hebben op de betalingen van 15 tot en met 22 november 2010 zijn toegewezen en niet de paulianeuze c.q. onrechtmatige betalingen van 30 juli en 20 augustus 2010. Bovendien hadden de daarop betrekking hebbende vorderingen van [curator B] qq toegewezen moeten worden.
Grief 9ziet op de proceskostenveroordeling en het bezwaar dat geen buitengerechtelijke kosten en geen wettelijke rente zijn toegewezen.
Grief 3faalt reeds om die reden.
De door [curator B] qq aangedragen feiten en omstandigheden kunnen niet tot de conclusie leiden dat de bedragen op de derdenrekening werden gehouden voor Plassania. Allereerst is niet gebleken dat die afspraak is gemaakt. Meer in algemene zin geldt dat niet kan worden vastgesteld dat in enig opzicht afspraken zijn gemaakt over het antwoord op de vraag voor wie de door [A] op de derdenrekening gestorte bedragen zouden worden gehouden. De e-mailwisseling met [boekhouder] rept daarover niet. Dit volgt ook niet uit de overgelegde verklaringen van [C] , [boekhouder] , [broer van A] en [A] . De verklaring van [A] dat dit geld bedoeld was voor het noodfonds van Plassania leidt niet tot de conclusie dat de gelden dus voor Plassania werden gehouden. De gedachte achter het noodfonds was dat daaruit crediteuren van Plassania zouden worden betaald, maar dat betekent niet dat de gelden in het noodfonds van meet af aan in het vermogen van Plassania zouden vallen. Deze conclusie volgt ook niet uit de verklaring van [boekhouder] dat hij [A] had weten te overtuigen dat het geld niet van hem was en terug moest naar Plassania. Vast staat dat dat laatste niet is gebeurd. De betrokkenen bij het noodfonds wilden juist niet dat de gelden op een rekening van Plassania terecht zouden komen, omdat die rekeningen met beslagen werden belast of bedreigd. Dat [A] ermee heeft ingestemd dat het geld (vanaf de derdenrekening) werd aangewend voor de betaling van schuldeisers van Plassania, leidt evenmin tot de conclusie dat Stichting Derdendelden (van meet af aan) de bedragen heeft gehouden voor Plassania. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [C] dat alle partijen vonden dat het geld terug moest naar Plassania. Geen van de getuigen maakt melding van een gemaakte afspraak over de vraag voor wie de Stichting Derdengelden de bedragen zou gaan houden. De stelling dat [A] , naast het bedrag op de Spaanse rekening, niet over ander vermogen beschikte, kan evenmin tot de conclusie leiden dat de bedragen die van die bankrekening zijn overgeboekt naar de derdenrekening werden gehouden voor Plassania. De
grieven 5 en 6falen daarmee.
grieven 4 en 7met betrekking tot de vernietiging van de Overeenkomst heeft [curator B] qq bij deze stand van zaken geen belang meer, omdat die vernietiging niet kan leiden tot toewijzing van de gevraagde veroordelingen tot betaling aan [curator B] qq en een ander belang bij die vernietiging is niet gesteld of gebleken. De
grieven 8 en 9delen het lot van de overige grieven.
grief 1betoogt [X] dat niet hij in persoon, maar zijn praktijkvennootschap Legal Lancelot B.V. de ontvanger was van de betalingen van de declaraties. Hij stelt dat de rechtbank de regels van stelplicht en bewijslast onjuist heeft toegepast.
Grief 2behelst een verrekeningsverweer op grond van artikel 4 van de Overeenkomst.
Grief 3, bestaande uit vier subgrieven, klaagt over de onjuiste toepassing door de rechtbank van artikel 47 Fw. Met
grief 4wordt bepleit dat de rechtbank artikel 23 Fw onjuist heeft toegepast.
grief 1) dat niet hij maar zijn praktijkvennootschap Legal Lancelot B.V. als opdrachtnemer de betalingen, hierboven opgesomd onder 3.24, heeft ontvangen. Hij stelt dat de stelplicht en bewijslast van de stellingen dat met [X] in persoon een overeenkomst van opdracht is gesloten en dat [X] het bedrag van € 283.730,20 heeft ontvangen, op [ curator A] qq rust.
Grief 1faalt. Daarom wordt toegekomen aan de overige grieven.
grief 2). Hij stelt daartoe dat die verrekenbevoegdheid is vervat in de Overeenkomst en een toegestane uitbreiding dan wel afwijking betreft van de specifiek voor faillissement geldende wettelijke regeling van artikel 6:127 BW en artikel 53 Fw. Hij verwijst daartoe naar rechtspraak en literatuur.
Grief 2faalt.
grief 3falen.
grief 4falen.
“Declaratie mr. [X] voorschot 2e kw”en
“Declaratie mr. [X] voorschot 3e kw”.Volgens [X] waren deze betalingen gebaseerd op de bevoegdheid van artikel 4 van de Overeenkomst. Ook als ervan moet worden uitgegaan, hetgeen door [ curator A] qq wordt betwist, dat de Overeenkomst de weerslag vormt van tussen [X] en [A] eerder gemaakte afspraken, blijkt uit de tekst van de Overeenkomst niet dat [A] [X] heeft gemachtigd om van de gelden op de derdenrekening bedoelde voorschotnota’s te voldoen. In het door [X] bedoelde artikel 4 wordt slechts melding gemaakt van honorarium en verschotten en tevens van de verplichting deze kosten te specificeren. Met die tekst is niet verenigbaar dat [X] op grond van de Overeenkomst gerechtigd was om zichzelf voorschotten te laten uitbetalen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan die bevoegdheid wel zou kunnen worden aangenomen, zijn niet gesteld. Hetgeen [X] heeft aangevoerd, is daarmee onvoldoende om de door hem bepleite bevoegdheid tot het in rekening brengen van voorschotnota’s te kunnen aannemen. Dat brengt mee dat de betalingen zonder rechtsgrond hebben plaatsgevonden. Deze bedragen dienen daarom als onverschuldigd te worden terugbetaald.