ECLI:NL:GHAMS:2022:3824

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21/00015
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een beroep inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. van Tongeren, had een naheffingsaanslag ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst voor het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, met een totaalbedrag van € 9.691, inclusief belastingrente en een boete. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar het beroep tegen deze uitspraak werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende stelde dat zij de uitspraak op bezwaar niet had ontvangen, wat leidde tot de termijnoverschrijding voor het indienen van beroep.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijn voor het indienen van beroep niet tijdig was, omdat de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze was verzonden. De belanghebbende had niet overtuigend aangetoond dat zij de uitspraak niet had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld over de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00015
22 november 2022
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] (h.o.d.n. [bedrijf] ),wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren),
tegen de uitspraak van 20 november 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4191 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 9.691 en daarbij € 1.500 belastingrente in rekening gebracht en een boete opgelegd van € 4.800.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 8.705, de belastingrente tot € 1.336 en de boete tot € 2.176.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is op de griffie van het Hof ingekomen op 6 januari 2021. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld op 4 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022, gelijktijdig met de behandeling van het hoger beroep van belanghebbende met kenmerk 21/00014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aangiften omzetbelasting van belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2013. Naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek heeft de inspecteur diverse aanslagen en beschikkingen aan belanghebbende opgelegd dan wel gegeven, waaronder de in deze zaak aan de orde zijnde naheffingsaanslag en beschikkingen.
2.2.
De formele uitspraak op het bezwaar dat belanghebbende heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking en rentebeschikking, is in een stuk met dagtekening 21 juni 2019 neergelegd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar uiterlijk op de genoemde datum per gewone post verzonden. Toen had belanghebbende de op 23 mei 2019 gedagtekende motivering van de uitspraak op bezwaar al ontvangen.
2.3.
Op de griffie van de rechtbank is het beroepschrift van belanghebbende, waarmee zij beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, op 22 augustus 2019 ingekomen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en geoordeeld over haar beslissing het beroep niet-ontvankelijk te verklaren:
“4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 21 juni 2019. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 2 augustus 2020. Het beroepschrift is op 22 augustus 2020 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
6. Eiseres heeft bovengenoemde data niet weersproken. Eiseres heeft als reden voor de overschrijding van de beroepstermijn opgegeven dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat alle in het controlerapport genoemde jaren en belastingmiddelen door verweerder gezamenlijk zijn behandeld, maar dat de uitspraken op de verschillende bezwaren haar op verschillende tijdstippen werden toegestuurd. Het duurde soms vijf maanden voordat een formele uitspraak op bezwaar kwam. Dat maakt een niet-ontvankelijkverklaring erg formeel en daarom is de termijnoverschrijding, aldus nog steeds eiseres, verschoonbaar.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is met het bovenstaande geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. De enkele, eerst ter zitting aangevoerde stelling, dat de uitspraak op bezwaar niet zou zijn ontvangen, is onvoldoende om te betwijfelen dat de uitspraak op bezwaar niet op behoorlijke wijze is bekendgemaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aanslagen, beschikkingen, brieven of e-mailberichten van verweerder eiseres steeds bereikten op het door haar opgegeven adres. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de lange tijd die verweerder soms nodig had om tot een uitspraak op bezwaar te komen brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De beroepstermijn is van openbare orde en niet goed valt in te zien waarom het relatief laat toesturen van de uitspraak op bezwaar een beletsel vormt om daartegen tijdig beroep in te stellen. Het vorenstaande geldt ook voor het beroep tegen de bestuurlijke boete nu dit beroep is ingediend na 1 augustus 2019 (vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden, als hiervoor vermeld onder 4 tot met 8 van de rechtbankuitspraak, juist geoordeeld over de niet-ontvankelijkheid van het beroep, met dien verstande dat waar in die gronden het jaartal 2020 is vermeld, steeds 2019 moet worden gelezen, en dat e-mailberichten van de inspecteur belanghebbende niet per fysieke post zullen hebben bereikt. Aldus verbeterd gelezen maakt het Hof dit oordeel en de door de rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.
5.2.
In aanvulling overweegt het Hof dat in het hogerberoepschrift de verzending van de uitspraak op bezwaar is betwist, maar dat ter zitting tussen partijen is komen vast te staan dat de inspecteur de in beroep bestreden uitspraak op bezwaar tijdig, dat wil zeggen: uiterlijk op de datum van dagtekening daarvan, aan belanghebbende heeft toegezonden. Verder heeft belanghebbende verklaard de uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen, zij het pas na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep. Op basis van die verklaring is het temeer aannemelijk dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar ook naar het juiste adres heeft verzonden.
5.3.
Met haar verklaring ter zitting bij het Hof dat zij de uitspraak op bezwaar pas omstreeks 20 augustus 2019 heeft ontvangen, heeft belanghebbende het gerechtvaardigde vermoeden dat zij deze uitspraak kort na de verzending heeft ontvangen, niet ontzenuwd. Dit geldt ook als juist is dat belanghebbende, zoals zij stelt, tegen besluiten naar aanleiding van het in 2.1 bedoelde boekenonderzoek verder steeds tijdig rechtsmiddelen heeft aangewend. Daarbij weegt ook mee dat belanghebbende niet consistent heeft verklaard over de ontvangst van de uitspraak op bezwaar: waar zij ter zitting van de rechtbank en in het hogerberoepschrift heeft verklaard de uitspraak geheel niet te hebben ontvangen, verklaarde zij ter zitting van het Hof, in weerwil hiervan, de uitspraak wel te hebben ontvangen, maar verlaat ontvangen te hebben, namelijk rond 20 augustus 2019.
5.4.
De slotsom is daarom dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd en dat het hoger beroep ongegrond is.

6.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, M.J. Leijdekker en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.