Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.STAAT DER NEDERLANDEN,
GEMEENTE [X],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
eerste griefvoert [appellant] aan dat in eerste aanleg zijn moeder afzonderlijk als eiseres is opgetreden (in hoger beroep treedt alleen [appellant] op) en dat de voorzieningenrechter zijn positie en belangen niet afzonderlijk conform artikel 3 IVRK heeft beoordeeld. [appellant] is als kind echter afhankelijk van wat anderen beslissen en keuzes die zijn moeder heeft gemaakt kunnen hem niet worden tegengeworpen. De Staat heeft een zorgplicht voor een minderjarig kind dat in nood verkeert, moet met zijn problemen en behoeften rekening houden en moet aanvullende bescherming bieden als de ouder niet al zijn rechten kan garanderen zonder ondersteuning. Hij heeft ook het recht bij zijn moeder te verblijven. Dat alles is EU recht en ook door de Hoge Raad bevestigd. De Staat moet daarom zijn gezin opvang of betaalbaar onderdak bieden omdat het gezin dakloos is. Alleen zo kan hij in de Europese Unie verblijven en is er een nuttig effect van de aan zijn status als Unieburger verbonden rechten. Aldus [appellant] .
grief 3in. Dat is volgens [appellant] , anders dan de voorzieningenrechter overweegt, tijdelijk en slechts zolang zijn noodsituatie voortduurt. [appellant] heeft zich in dat verband ook beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328).
grief 4heeft geformuleerd, dat de Gemeente discrimineert omdat zij alleen aan [plaats 1] gezinnen noodopvang verleent, snijdt bij een dergelijke ruimhartige opvang van hen als niet- [plaats 1] geen hout. Dat de noodopvang nu tot een einde moet komen, berust op de keuze van het bestuur van de Gemeente om de schaarse middelen in te zetten ten behoeve van dakloze gezinnen zónder zelfredzame ouder(s) die in een acute noodsituatie zijn. In dit verband komt aan het bestuur beleids- en beoordelingsruimte toe. Dat een schaarste aan middelen beïnvloedt wat de overheid wel of niet doet, is legitiem. Dat de rechten van [appellant] en zijn moeder onvoldoende worden gerespecteerd, valt niet in te zien. Dit geldt ook indien conform artikel 3 IVRK in het bijzonder op de belangen van [appellant] wordt gelet, als een overweging van de eerste orde. In dit verband is wezenlijk dat de moeder in staat moet worden geacht om haar primaire verantwoordelijkheid als ouder te nemen en om de plichten die zij als moeder heeft na te leven.
grief 4betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte formele rechtskracht heeft aangenomen van de besluiten van de Gemeente naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2022. Er is immers geen sluitend systeem op grond van de Wmo 2015, omdat in gevallen waarbij een kind in nood is en hulp nodig heeft in verband met dakloosheid, terwijl zijn moeder geen zware hulpvragen heeft, geen wettelijke regeling bestaat. Bovendien is het toelaten van slechts [plaats 1] gezinnen tot een noodopvangvoorziening discriminatoir. Aldus [appellant] .
grief 7in dat de voorzieningenrechter ten onrechte zeer hoge proceskosten heeft toegewezen aan de Staat en de Gemeente. In dit geval is het aan de Gemeente en de Staat te wijten dat moest worden geprocedeerd. Een dergelijke proceskostenveroordeling betekent de facto dat [naam moeder] en [appellant] geen toegang hebben tot een rechter, hetgeen in strijd is met artikel 13 en 6 EVRM en artikel 47 Handvest voor de Grondrechten.