4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
“
Beoordeling van het geschil
4. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt de belasting voor een nieuwe personenauto aangedreven door benzine bepaald aan de hand van de in dat lid opgenomen tabel. Hierbij is de hoogte van de CO2-uitstoot bepalend voor de hoogte van de BPM. Verweerder gaat uit van een uitstoot van 283 gr/km. Eiser heeft deze uitstoot ook bij aangifte vermeld.
5. Het dertiende lid van artikel 9 van de Wet BPM bepaalt (voor zover hier van belang) dat indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, deze wordt gesteld op 507 gram per kilometer.
6. De desbetreffende ministeriële regeling is de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Artikel 6a van de Uitvoeringsregeling luidt als volgt:
“Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de omvang van de emissie van CO2-uitstoot in gram per kilometer uit:
a. de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming;
b. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, en ter zake evenmin een certificaat van overeenstemming is afgegeven: de voor de auto verleende individuele goedkeuring, bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994;
c. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend: een testrapport van een individuele keuring van de auto, waarbij de CO2-emissie is gemeten overeenkomstig de ter zake in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen geldende voorschriften;
d. in andere gevallen dan bedoeld in de onderdelen a, b en c: een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-emissie van de auto blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement.”
7. Eiser voert primair aan dat verweerder is uitgegaan van een uitstoot berekend aan de hand van de Scandinavische rekenmethode. Daaruit volgt een uitstoot van 283 gr/km. Uit beschikbare gegevens blijkt dat er tenminste 6 referentieauto’s zijn geregistreerd met een uitstoot van 188 gr/km. Naar de rechtbank begrijpt, betoogt eiser dat hij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat ook de CO2-uitstoot van zijn auto 188 gr/km bedraagt.
Hij doet daarbij een beroep op artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Als de referentieauto’s in de heffing worden betrokken tegen een uitstoot van 188 gr/km, mag zijn auto niet zwaarder belast worden.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De wijze van vaststelling van de CO2-uitstoot van auto’s op de Europese markt is geregeld in Richtlijn 2007/46/EG van 5 september 2007 (hierna: de Kaderrichtlijn). Gelet op de uitgebreidheid van de Kaderrichtlijn ziet de rechtbank zich genoodzaakt hier voor de leesbaarheid van deze uitspraak slechts enkele hoofdpunten uit te lichten.
9. De Kaderrichtlijn is blijkens artikel 2 van toepassing op de typegoedkeuring van (kort gezegd) voertuigen die bestemd zijn voor gebruik op de weg, behoudens een aantal hier niet relevante uitzonderingen, en op de individuele goedkeuring van dergelijke voertuigen. In de Kaderrichtlijn wordt als uitgangspunt genomen dat fabrikanten een typegoedkeuring dienen aan te vragen. Dit gebeurt in Nederland bij de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) en in andere landen bij vergelijkbare instanties. Bezit een fabrikant voor een bepaalde auto voor één van de landen in de Europese Unie eenmaal een typegoedkeuring, dan ontvangt hij een (digitaal) certificaat van overeenstemming, waarmee hij dezelfde auto in andere landen van de Europese Unie op de markt kan brengen zonder in al die landen een nieuwe typegoedkeuring te hoeven aanvragen. Alle autotypes die in serie worden geproduceerd voor de Europese markt bezitten een typegoedkeuring (de uitzondering van het vervallen van die goedkeuring daargelaten).
10. Vanaf artikel 24 gaat de Kaderrichtlijn in op de individuele goedkeuring. Die is alleen van toepassing op specifieke voertuigen of voor voertuigen van bepaalde categorieën die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen (dat wil zeggen: niet-EU-landen). Voor de laatste categorie zijn voorschriften opgenomen in aanhangsel 2 bij bijlage IV van de Kaderrichtlijn. Dit is de zogenoemde Scandinavische rekenmethode.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever in artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit correct uitvoering gegeven aan de Kaderrichtlijn. De (dwingende) volgorde van artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit brengt mee dat elke auto op dezelfde wijze wordt behandeld. Anders dan eiser leest de rechtbank hierin niet de verplichting voor elke auto waarvoor geen typegoedkeuring bestaat een individuele goedkeuring als bedoeld in letter b. uit te voeren. Die bepaling heeft - gelet op de tekst van artikel 26a van de Wegenverkeersweg en de tekst van de Kaderrichtlijn - alleen betrekking op specifieke (niet in serie) geproduceerde voertuigen dan wel voertuigen die (op relevante punten) zijn aangepast ten opzichte van de standaardauto waarvoor de typegoedkeuring is verleend, maar wel van meet af aan bestemd zijn geweest voor de Europese markt. Auto’s die in serie worden geproduceerd en niet bestemd zijn voor de Europese markt vormen een andere referentiegroep. Daarvoor dient aansluiting te worden gezocht bij de uitkomsten van de Scandinavische rekenmethode, en wanneer sprake is van een niet in serie geproduceerd voertuig of een voertuig dat is gemodificeerd dat oorspronkelijk niet bestemd was voor de Europese markt geldt letter d. van artikel 6a van de Uitvoeringsregeling. De lezing van eiser kan niet juist zijn, omdat die zou betekenen dat nooit aan de Scandinavische rekenmethode zou kunnen worden toegekomen. Immers, voor elke auto waarvoor geen typegoedkeuring is verleend, zou in principe een individuele goedkeuring op grond van artikel 26a van de Wegenverkeerswet 1994 mogelijk zijn. Onder letter b. worden slechts de individuele (dat wil zeggen: niet, althans niet in deze vorm, in serie geproduceerde) auto’s begrepen die bestemd zijn voor de Europese markt.
12. De auto van eiser betreft een in serie geproduceerde auto, bestemd voor de Canadese/Amerikaanse markt. Daarom diende de Scandinavische rekenmethode te worden toegepast. Dit is ook gebeurd. Dit is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn. De RDW is dus uitgegaan van de juiste gegevens. Deze gegevens zijn door eiser ook bij de aangifte vermeld. De werkelijke CO2-uitstoot van de auto doet niet ter zake. De discussie van partijen hierover laat de rechtbank daarom verder onbesproken.
13. In het voorgaande systeem wordt niet in strijd met artikel 110 van het VWEU geheven. De in serie voor de Canadese/Amerikaanse markt gebouwde [merk] is niet dezelfde auto als de voor de Europese markt gebouwde [merk] , omdat de eisen die worden gesteld aan toelating van de auto op de Europese markt anders zijn dan die voor toelating op de Canadese/Amerikaanse markt. Eiser heeft gesteld dat het alleen om voor de CO2-uitstoot irrelevante verschillen gaat. Nog los van het feit dat hij die stelling niet (voldoende) heeft onderbouwd, kan de rechtbank uit de Kaderrichtlijn niet afleiden dat als dat al het geval zou zijn, bij de CO2-uitstoot van de Europese auto zou moeten worden aangesloten. Artikel 110 van het VWEU is in dit verband niet van belang. De CO2-uitstoot wordt immers vastgesteld op het moment dat de auto van buiten de Europese Unie naar de Europese Unie toekomt en voor het eerst in Europa wordt geregistreerd. Daarvoor geldt het Unierecht niet. Het Unierecht geldt alleen voor situaties binnen de Europese Unie. Het is juist aannemelijk dat niet bedoeld is auto’s van buiten de Europese Unie bij import gelijk te behandelen als auto’s die zich al op de Europese markt bevinden.
14. Volledigheidshalve merkt de rechtbank daarbij nog op dat als de auto vanuit Canada direct in Nederland was geïmporteerd, de CO2-uitstoot eveneens volgens de Scandinavische rekenmethode was bepaald en de BPM even hoog geweest. Er is dus ook in zoverre geen sprake van een benadeling van degene die de auto via een andere lidstaat van de Europese Unie naar Nederland haalt ten opzichte van degene die de auto rechtstreeks uit een derde land importeert. Als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de [merk] voor de Europese markt gelijk is aan de [merk] voor de Canadese/Amerikaanse markt, wordt dit niet anders. Op de onderhavige auto komt alleen meer BPM te rusten dan op een vergelijkbare auto die zich al in Nederland bevindt als die laatste van oorsprong bestemd was voor de Europese markt. Dit heeft niets te maken met het feit dat de auto uit Duitsland komt, want ook voor de zich in Duitsland bevindende [merk] die bestemd was voor de Europese markt geldt de lagere CO2-uitstoot. Er vindt dus geen (ontoelaatbare) beïnvloeding van de interne markt plaats.
15. De auto’s waar eiser naar verwijst zijn alle voor de interne EU-markt geproduceerde auto’s. Gelet hierop kunnen zij niet dienen als referentieauto’s. Immers de auto is geproduceerd voor de Canadese/Amerikaanse markt. Voor beide markten gelden verschillende eisen.
Koerslijst Eurotaxglass bijtellen voor markt- en dealersituatie
16. Eiser heeft gesteld dat op de koerslijst van Eurotaxglass en op de daarop gebaseerde inkoopwaarde een correctie van 15% toegepast moet worden vanwege de markt- en dealersituatie. Eiser wijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 15 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1783) waarin staat vermeld dat alle correcties in Eurotaxglass mogen worden toegepast. 17. Verweerder meent dat omdat de auto niet in de koerslijst Eurotaxglass voorkomt op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1666) de forfaitaire tabel had moeten worden toegepast. Gelet hierop komt eiseres geen beroep toe op de correctiefactoren van de koerslijst Eurotaxglass. 18. Onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad van oktober 2020 overweegt de rechtbank dat niet is weersproken dat de auto niet voorkomt op de koerslijst Eurotaxglass. Daarom is die waarde niet bruikbaar om de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde afschrijving voor de auto vast te stellen. Gelet hierop komt eiser geen beroep toe op de correctiefactoren van die koerslijst en is de waarde door verweerder eerder te laag dan te hoog is opgelegd.
19. Gelet op al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”