4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“
Beoordeling van het geschil
Op de zaak betrekking hebbende stukken
6. Verweerder heeft volgens eiseres verzuimd de door eiseres in bezwaar gevraagde stukken op verzoek te verstrekken. Eiseres heeft daarbij, onder andere gevraagd om inzichtelijk te maken hoe de grondstaffel is opgebouwd en met welke KOUDV- en liggingsfactoren verweerder rekening heeft gehouden bij de woning en vergelijkingsobjecten. Het niet verstrekken is volgens eiseres in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316. Het rechtsgevolg dat eiseres aan de door haar gestelde normschendingen verbindt, is een gegrond beroep. 7. Verweerder meent dat de waarderelevante objectgegevens blijken uit zowel het taxatieverslag, dat aan de vereisten van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ voldoet, als uit de matrix. Daarnaast is het gehanteerde kavelmodel wel aan eiseres verstrekt.
8. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus dat verweerder, gelet op het verzoek in het bezwaarschrift, niet alleen heeft verzuimd de gevraagde stukken ter inzage te leggen, maar ook heeft verzuimd (afschriften van) de gevraagde stukken toe te zenden. Het enkel toezenden van het kavelmodel als bijlage van de uitspraak op bezwaar acht eiseres daartoe onvoldoende.
9. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316 maakt de rechtbank op dat verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken, zoals de grondstaffels, op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week ter inzage had behoren te leggen. 10. Op grond van de processtukken noch op grond van het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat is voldaan aan artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. Dit betekent derhalve dat laatstgenoemd artikellid is geschonden. Dat verweerder het kavelmodel met de toezending van het bestreden besluit aan eiseres, heeft meegezonden maakt het voorgaande niet anders gelet op het dwingend bepaalde in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk geworden dat eiseres hierdoor is benadeeld. Uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen hebben gesteld blijkt niet dat eiseres tijdens het hoorgesprek haar verzoek om inzage in de KOUDV- en liggingsfactoren ter sprake heeft gebracht. Kennelijk is eiseres wel in staat geweest het bezwaar afdoende toe te lichten. De rechtbank leidt daaruit af dat eiseres door het niet verstrekken van deze informatie niet wezenlijk in haar belangen is geschaad. Omdat een benadeling niet aannemelijk is geworden, zal de rechtbank op grond van de artikelen 6:22 en 8:31 van de Awb voorbijgaan aan de geconstateerde inbreuk op artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.
Waardering van de woning12. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
13. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
14. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten.
15. Indien verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast voldoet, zal de rechtbank oordelen of de door eiseres verdedigde waarde door eiseres aannemelijk is gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verweerder aangedragen referentieobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Daartoe overweegt zij dat ze allemaal in [woonplaats] gelegen zijn met een vergelijkbaar uiterlijk. Weliswaar vertonen de referentieobjecten verschillen met de woning, maar deze zijn niet zo groot dat de referentieobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. Daarom kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de referentieobjecten.
17. Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, heeft verweerder in de matrix verkoopinformatie opgenomen van de gehanteerde referentieobjecten. In deze matrix zijn de afzonderlijke waarden van de referentieobjecten met deelobjecten benoemd, alsook de waarde van de woning met deelobject. Bij de beoordeling of verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verweerschrift, de matrix en hetgeen hij ter zitting nader heeft toegelicht voldoende onderbouwing gegeven om aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De stelling van eiseres dat geen rekening is gehouden met de betere staat van onderhoud, luxere afwerking en modernisering van de referentieobjecten, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft haar stelling niet nader onderbouwd, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat verweerder een hogere correctie voor de staat van onderhoud, luxere afwerking en modernisering diende toe te passen. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van een onderhoudstoestand en kwaliteit van gemiddeld. Naar aanleiding van de nadere inlichtingen van verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een dubbele waardering van de garage. Uit de door verweerder overgelegde luchtfoto’s is zowel sprake van een garage als een extra aanbouw, welke door verweerder in de matrix correct zijn meegenomen voor de vaststelling van de waarde van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook de waarde van de woning aannemelijk gemaakt.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”