Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.ABN AMRO BANK N.V.,
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
1.Het geding in hoger beroep
- primair de vorderingen van ABN AMRO c.s. alsnog zal afwijzen en hen zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hen heeft voldaan, vermeerderd met rente;
- subsidiair ABN AMRO c.s. zal veroordelen tot vergoeding van schade uit hoofde van een schending van hun zorgvuldigheidsverplichting, of uit onrechtmatige daad, of op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, en
- voorwaardelijk ABN AMRO c.s. zal veroordelen tot overlegging van stukken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2.Feiten
on holdzetten van de bieding van [bedrijf 5] op [bedrijf 4] onwenselijk was en is aan [bedrijf 1] verzocht om ABN AMRO c.s. actiever te betrekken bij de verkoop van [bedrijf 4] . Tijdens de bespreking van 3 december 2010 heeft [bedrijf 1] meegedeeld niet in staat te zijn om het aanvullende krediet van € 15 miljoen af te lossen per 31 december 2010.
noticesvermelde faxnummer van [bedrijf 1] , met de mededeling dat er zich
events of defaulthadden voorgedaan zoals bepaald in de Credit Agreement, dat dit betekende dat het krediet kon worden opgeëist en dat [appellant] als borg tot betaling kon worden aangesproken. ABN AMRO heeft in deze brief daarnaast geschreven dat niet is voldaan aan de in de borgtocht vermelde beëindigingsgronden. [appellant] heeft niet op deze brief gereageerd.
term sheetgetekend in verband met een verdere uitbreiding van de financiering. [appellant] heeft, tezamen met [naam 1] , deze
term sheetnamens [bedrijf 6] en [bedrijf 1] ondertekend. In 2011 heeft [bedrijf 3] een deel van haar schuld aan [bedrijf 1] van ruim € 60 miljoen afgelost. Dit is gebeurd in verband met de liquiditeitstekorten van [bedrijf 1] c.s. ABN AMRO c.s. hebben die aflossing mogelijk gemaakt door in 2011 extra financiering aan [bedrijf 3] te verstrekken.
wind downwaarbij diverse activa van [bedrijf 1] c.s. geleidelijk zouden worden verkocht. Dit plan is voor een belangrijk deel gerealiseerd.
3.Beoordeling
security agenten het andere exemplaar is ondertekend door [appellant] en zijn echtgenote. Niet in geschil is dat [appellant] op deze pagina handmatig de plaats ( [woonplaats] ) en 4 november 2010 als datum van ondertekening heeft ingevuld. Verder heeft [appellant] deze pagina handgeschreven van het volgende goedschrift voorzien: “
good for seven million five hundred thousand euro plus interest and costs as referred to above” en deze pagina ondertekend. Vast staat verder dat [appellant] de door hem en zijn vrouw ondertekende pagina op 4 november 2010 vanaf zijn huisadres in [woonplaats] heeft gefaxt aan [bedrijf 1] .
- “an amendment, restatement an accession agreement relating to the EUR 255,000,000 credit agreement originally dated 7 November 2007 as amended from time to time between [bedrijf 1] as Borrower and Guarantor, the other Companies as Guarantor, ABN AMRO Bank N.V., Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. and Friesland Bank N.V. as Lenders and ABN AMRO Bank N.V. acting as Facility Agent, Security Agent and Fronting Bank (the “Amendment, Restatement and Accession Agreement”);
- an amendment and restatement agreement relating to the parallel debt agreement originally dated 19 February 2004 as amended from time to time between [bedrijf 1] and the other Companies as Obligors, ABN AMRO Bank N.V., Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. and Friesland Bank N.V. as Secured Parties and ABN AMRO Bank N.V. acting as Security Agent”.
condition precedentis voor het verstrekken van de hiervoor bedoelde financiering.
Verder verwijst het door [appellant] met de hand geschreven goedschrift op de handtekeningenpagina naar de tekst van de borgtocht (“
as referred to above”), waaruit volgt dat [appellant] wist waarvoor hij tekende. Verder geldt dat [appellant] uit hoofde van zijn verschillende functies toegang had tot de (financiële) informatie en documentatie met betrekking tot [bedrijf 1] , zodat ABN AMRO c.s. gerechtvaardigd ervan mochten uitgaan dat [appellant] van de benodigde informatie op de hoogte was, dan wel kon zijn. [appellant] had als voorzitter van de RvC het besluit ondertekend waarmee werd ingestemd met de door [bedrijf 1] voorgenomen financiering. ABN AMRO c.s. mochten ervan uitgaan dat [appellant] dus wist wat hij tekende.
Surety” vermeld waaraan mededelingen kunnen worden gedaan (“
Notices regarding this surety agreement”). Met de hand is daar [bedrijf 6] en een fax- en een telefoonnummer vermeld. Bij ‘
Attn:’ staat toegevoegd: “ [appellant] ”. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat [appellant] ten tijde van het tekenen van de borgtocht actief was betrokken bij [bedrijf 1] als (indirect) bestuurder, aandeelhouder en commissaris. Verder is hiervoor in 3.13 en 3.14 al aan de orde gekomen dat [appellant] de communicatie met ABN AMRO c.s. overliet aan de secretaresses van [bedrijf 1] en de ontvangst en verzending van stukken via hen liet verlopen. Daarvan uitgaande is het niet onbegrijpelijk dat een adres binnen [bedrijf 1] is gekozen. Verder staat bij artikel 15 van de borgtocht vetgedrukt de volgende instructie: “
Please fill in full address, fax and telephone number, e-mail address and to whose attention the notices should be sent”. [appellant] heeft niet zijn privéadres ingevuld of de secretaresses gevraagd dat te doen. Daarmee heeft hij ermee ingestemd, althans de mogelijkheid aanvaard dat dit door een ander werd ingevuld, te weten het genoemde adres dat gelieerd was aan de hoofdschuldenaar.
ABN AMRO c.s. bestrijden dit betoog van [appellant] bij memorie van antwoord. De mogelijkheid van het enkel aanvragen en verlengen van het krediet is volgens hen nooit aan de orde geweest. Dat volgt ook niet uit de tekst van de verlengingsbepaling in de eerdere kredietvoorwaarden. Daarin is geen automatische verlengingsmogelijkheid geregeld, maar is bepaald dat een verlengingsverzoek door alle banken dient te worden goedgekeurd. Die situatie is volgens ABN AMRO c.s. niet veranderd door het niet-opnemen van een verlengingsbepaling in de kredietvoorwaarden. Het krediet kon nog steeds op verzoek en met instemming van de banken worden verlengd. Ten aanzien van de aanvullende financiering met € 15 miljoen gold, meer in het bijzonder, dat deze op 31 december 2010 diende te worden terugbetaald, zodat daarvoor ook geen verlengingsbepaling in de kredietvoorwaarden is opgenomen.
Bij pleidooi is [appellant] op dit verweer van ABN AMRO c.s. niet ingegaan.
Een groot deel van de aflossingsverplichtingen betreft de tijdelijke uitbreiding van het krediet met een bedrag van € 15 miljoen dat op 31 december 2010 diende te worden terugbetaald. Inherent aan deze tijdelijke kredietverschaffing was dat deze op korte termijn moest worden terugbetaald. In zoverre bevatten de kredietvoorwaarden dus geen nieuwe aflossingsverplichting. Wel is een aflossingsverplichting opgenomen van € 750.000 per maand (vanaf 1 november 2010), respectievelijk € 2 miljoen per maand (vanaf 1 januari 2011) op een totale lening van € 240 miljoen. Volgens ABN AMRO c.s. is dergelijke aflossingsverplichting niet ongebruikelijk. Ook is het niet ongebruikelijk om in het kader van een kredietuitbreiding een aflossing te verhogen of de voorwaarden te herzien.
exposureonder de L/C Facility Commitment met een gelijk bedrag wordt verminderd. Als een dergelijk geval zich voordoet, is dus geen sprake van een aflossing. Deze bepaling leidt niet tot een aflossingsverplichting.
Evenmin is volgens ABN AMRO c.s. sprake van een ongebruikelijke aflossingsverplichting ten aanzien van de verkoop van [bedrijf 4] . Overeengekomen is dat de opbrengst van een desinvestering dient te worden aangewend ter aflossing van het krediet. Dat is een gebruikelijke voorwaarde. Uit deze bepaling volgt overigens geen aflossingsverplichting voor een bedrag van € 50 miljoen, zoals [appellant] stelt. Een dergelijk bedrag wordt in de bepalingen in het geheel niet genoemd, aldus ABN AMRO c.s.
exposureonder de kredietovereenkomst en dat de opbrengst van een desinvestering gebruikt dient te worden voor de aflossing van een uitstaand krediet. Dat zijn niet ongebruikelijke voorwaarden bij een bancaire financiering. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat, naar [appellant] stelt, het voortbestaan van de hele onderneming van [bedrijf 1] door deze kredietvoorwaarden in gevaar werd gebracht.
Hiervoor is aan de orde gekomen dat voldoende duidelijk is op welke verplichtingen de borgtocht betrekking heeft en welke kredietvoorwaarden voor [bedrijf 1] van toepassing waren. [appellant] was daarmee bekend, althans als zakelijk borg in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder en (indirect) meerderheidsaandeelhouder van [bedrijf 1] werd hij geacht bekend te zijn met de financiering van [bedrijf 1] . Ten tijde van het aangaan van de borgtocht werd hij geacht op de hoogte te zijn van de kredietpositie op dat moment en ook van de binnen [bedrijf 1] relevante actualiteiten en vooruitzichten die deze kredietpositie verder zouden kunnen beïnvloeden. Hij wist dan ook, althans behoorde te weten, in verband waarmee de borgtocht werd aangegaan. ABN AMRO c.s. mochten ervan uitgaan dat [appellant] in zoverre van de relevante omstandigheden op de hoogte was en hen rustte in de gegeven omstandigheden geen verplichting hem daarover (nader) te informeren. Daarmee faalt reeds het beroep van [appellant] op dwaling. Voor zover [appellant] stelt dat hij is afgegaan op de informatie die [naam 1] als medeborg hem had verstrekt, blijven de gevolgen daarvan voor zijn eigen rekening. Die omstandigheid - zo al juist - staat aan een beroep op dwaling jegens ABN AMRO c.s. in de weg. Grief 16 slaagt niet.
security agentdient te betalen. Die primaire vordering is door de rechtbank toegewezen. De juistheid van het oordeel dat het gevorderde bedrag op deze grond aan ABN AMRO kan worden toegewezen, wordt als zodanig niet door [appellant] bestreden en evenmin het oordeel van de rechtbank dat de toewijsbaarheid van de primaire vordering betekent dat niet meer wordt toegekomen aan de subsidiaire eis. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank geen vordering van Rabobank heeft afgewezen en de subsidiaire eis ook in hoger beroep niet beoordeeld hoeft te worden. Bij die stand van zaken is er geen grond voor een proceskostenveroordeling ten laste van Rabobank. De grief faalt.
All legal and other costs incurred by the Security Agent in order to exercise and retain its rights under this agreement shall be borne by the Surety.”