ECLI:NL:GHAMS:2021:92

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
20/00020 en 20/00021
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijke en willekeurige heffing van rioolheffing voor recreatiewoningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen rioolheffing die zijn opgelegd aan de eigenaar van een recreatiewoning. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M. Gideonse, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de jaren 2017 en 2018, die respectievelijk € 331 en € 318 bedroegen. De heffingsambtenaar van de gemeente Bergen had de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond in haar uitspraak van 22 november 2019.

De belanghebbende stelde dat de rioolheffing onredelijk en willekeurig was, omdat recreatieve gebruikers van vakantiewoningen, die slechts een beperkte hoeveelheid afvalwater afvoeren, hetzelfde bedrag aan rioolheffing moesten betalen als permanente bewoners. Het Hof Amsterdam oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen en dat de heffingsgrondslag niet onredelijk was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had eerder al overwogen dat de belastingheffing niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de gemeente de vrijheid had om de heffingsgrondslag te bepalen.

De uitspraak van het Hof werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden. De kosten van de procedure werden niet toegewezen, omdat het Hof geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 20/00020 en 20/00021
28 januari 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M. Gideonse)
tegen de uitspraak van 22 november 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/700 en 19/701 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 331.
1.1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 318.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakte bezwaren – bij uitspraken van 17 december 2018 de bezwaren ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroepen bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
In haar uitspraak van 22 november 2019 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is per faxbericht bij het Hof ingekomen op 8 januari 2020 en nader gemotiveerd op 3 februari 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [Y]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de recreatiewoning [adres]. (hierna: het chalet). Het chalet is gelegen op het [naam park]. De woning is via de riolering van het park aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. De aanslagen zijn aan eiser opgelegd als gebruiker van het chalet.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.2.
In de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2017van de gemeente Bergen (hierna: Verordening 2017) is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a.
perceel:een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
(…)
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd of van de gebruiker die direct of indirect loost op een IBA en het genot heeft van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten tot het beheer, onderhoud en vervanging van een IBA.
2. Met betrekking tot de belasting wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een perceel, niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 4, voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 6 Belastingtarieven
1. De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt bij een hoeveelheid kubieke meters water van:
0 m³ t/m 500 m³ € 331,00
501 m³ t/m 1000 m³ € 1.241,00
1001 m³ t/m 1500 m³ € 2.606,00
1501 m³ t/m 2000 m³ € 4.092,00
2001 m³ t/m 2500 m³ € 5.688,00
2501 m³ t/m 3000 m³ € 7.451,00
3001 m³ en meer € 9.314,00”
2.3.
In de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2018 is – voor zover van belang – hetzelfde bepaald als in de Verordening 2017 (zie 2.2.), met dien verstande dat de belastingtarieven, genoemd in artikel 6 als volgt luiden:
“Artikel 6 Belastingtarieven
1. De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt bij een hoeveelheid kubieke meters water van:
0 m³ t/m 500 m³ € 318,00
501 m³ t/m 1000 m³ € 1.192,00
1001 m³ t/m 1500 m³ € 2.503,00
1501 m³ t/m 2000 m³ € 3.931,00
2001 m³ t/m 2500 m³ € 5.464,00
2501 m³ t/m 3000 m³ € 7.158,00
3001 m³ en meer € 8.948,00”
2.4.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een e-mail van 29 september 2019 van de gemachtigde van de heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende waarin onder meer het volgende is vermeld:
2017
Aandeel in opbrengst
Aandeel in aantal belastingplichtigen
t/m 500 m3
92,83%
99,00%
(…)
2018
Aandeel in opbrengst
Aandeel in aantal belastingplichtigen
t/m 500 m3
93,16%
99,00%
(…)

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslagen rioolheffing terecht zijn opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“7. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft tegen de eerder aan hem over het jaar 2016 opgelegde aanslag betreffende hetzelfde chalet eveneens een gerechtelijke procedure aangespannen. Eiser heeft in die procedure dezelfde grieven aangevoerd als in deze procedure, te weten:
- het ontbreken van een tariefgroep voor recreatieve gebruikers van een vakantiewoning zoals hij, die slechts een gering gebruik maken van het rioleringssysteem leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing, en,
- de geraamde baten van de rioolheffing overschrijden de geraamde lasten.
De rechtbank heeft deze grieven in haar uitspraak van 2 februari 2018 ongegrond verklaard (reg.nr. HAA 16/2947). Eiser heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof Amsterdam). Het Hof Amsterdam heeft op 18 juni 2019 het hoger beroep ongegrond verklaard (reg. nr. 18/117). Eiser heeft ter zitting verklaard tegen deze uitspraak van het Hof Amsterdam niet in cassatie te zijn gegaan, die uitspraak is derhalve in kracht van gewijsde is gegaan.
8. Eiser heeft in beide procedures dezelfde grieven aangevoerd, welke gelijk zijn aan de grieven van eiser die hebben geleid tot de uitspraak van het Hof Amsterdam van 18 juni 2019. De rechtbank gaat bij haar afwegingen en beoordeling in onderhavige zaken dan ook uit van de onherroepelijke uitspraak van het Hof Amsterdam van 18 juni 2019. Daar waar in die uitspraak het jaar 2016 wordt genoemd, kan in het kader van de onderhavige procedures gelezen worden de jaren 2017 en 2018. De rechtbank neemt voor het overige de in de uitspraak van 18 juni 2019 vermelde vaststaande feiten – voor zover van belang – en oordelen over en maakt die tot de hare.
9. De bij brief van 29 oktober 2019 door eiser in het geding gebrachte productie maakt dat oordeel niet anders. Eiser heeft - kort gezegd - aangevoerd dat als 99% van de belastingplichtigen in de categorie valt van 0-500 m³ ,dat dan geen sprake is van onevenredige belastingheffing. Het Hof Amsterdam heeft met betrekking die grief, in een procedure waarin eiser overigens niet was betrokken, in zijn uitspraak van 15 januari 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:116) in rechtsoverwegingen 4.3.3 en 4.3.4 het volgende overwogen:
“Daarbij stond het haar in beginsel vrij om in de Verordening een grondslag op te nemen die onderscheid maakt naar de hoeveelheid afgevoerd afvalwater en om daarbinnen een categorie op te nemen van 0-500 m³ afgevoerd afvalwater. (…)
Dat de gemeente in een dergelijk geval binnen die categorie geen hoger bedrag aan kosten mag verhalen dan redelijkerwijs aan de individuele belastingplichtige gebruiker kan worden toegerekend, vindt geen steun in de tekst van de Gemeentewet. Ook hoeft, zoals gezegd, de toegepaste heffingsmaatstaf niet gerelateerd te zijn aan de hoeveelheid afvalwater die in individuele gevallen wordt afgevoerd of aan de omvang van de daardoor in individuele gevallen opgeroepen kosten (vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD5477, BNB 2009/208). Naar het Hof verstaat brengt de categorie-indeling - juist - mee dat de diverse categorieën naar evenredigheid van (de orde van grootte van) hun aandeel in de totale hoeveelheid af te voeren afvalwater bijdragen aan de totale kosten van het gemeentelijke rioolstelsel. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is aldus geen sprake, evenmin als van een heffing naar draagkracht en/of vermogen.
Nu voorts, krachtens de Verordening, rioolrecht wordt geheven van alle gebruikers van percelen die, direct of indirect, op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten, en is gesteld noch gebleken dat daarbij niet alle belastingplichtigen daadwerkelijk in de heffing worden betrokken, kan van schending van het gelijkheidsbeginsel - in zoverre - evenmin sprake zijn.”
Onder verwijzing naar bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de grief van eiser faalt.
10. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep – kort samengevat – dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing, omdat vakantiewoningen van recreatieve gebruikers, die daarin niet permanent (mogen) verblijven en die slechts een beperkte hoeveelheid afvalwater afvoeren, tot hetzelfde bedrag in de rioolheffing worden betrokken als gebruikers van woningen die permanent worden bewoond en die meer afvalwater afvoeren. De staffel, in het bijzonder de eerste schijf daarvan, is te ruim vastgesteld. Als gevolg daarvan valt 99% van de gebruikers die goed zijn voor 93% van de opbrengsten [rioolheffing], in de eerste schijf. Op deze wijze wordt geen rekening gehouden met de onderlinge afvoerverschillen tussen de gebruikers van woningen die permanent worden bewoond en die recreatief worden bewoond. Aldus heeft het gemeentebestuur de vrijheid die hem toekomt bij het bepalen van de heffingsgrondslag overschreden. De verordening dient in zoverre overbindend te worden verklaard.
De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
5.2.
Het Hof verwerpt het betoog van belanghebbende. De rechtbank is op goede gronden tot een juist oordeel gekomen. Het Hof neemt deze gronden alsmede dit oordeel over en maakt deze tot de zijne. Al hetgeen door belanghebbende in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.3.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband me de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, M.J. Leijdekker en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 28 januari 2021 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.