ECLI:NL:GHAMS:2021:791

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
23-002707-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in jeugdstrafrecht met betrekking tot ontploffing en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 november 2020. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en verboden wapenbezit, gepleegd op 1 januari 2020 te Haarlem. Het hoger beroep was ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij een hoofdelijkheidsclausule was opgelegd bij de vordering van de benadeelde partij.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 maart 2021 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De verdediging heeft argumenten aangevoerd tegen de hoofdelijkheidsclausule, met de stelling dat dit nadelige gevolgen heeft voor de verdachte, vooral gezien de verstoorde relatie met de medeverdachte en het contactverbod. Het hof heeft echter geoordeeld dat het onredelijk zou zijn om de schadevergoeding van de benadeelde partij te beïnvloeden door de omstandigheden van de verdachte.

Het hof heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij recht heeft op volledige schadevergoeding, ongeacht de aansprakelijkheid van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die zijn gepresenteerd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 18 maart 2021.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002707-20
datum uitspraak: 18 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 17 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-206261-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum]
adres: [woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.
Hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht over de voor de verdachte nadelige gevolgen van de hoofdelijke aansprakelijkstelling van de verdachte voor de schade van de benadeelde partij, heeft het hof niet tot een ander oordeel daarover gebracht dan de rechtbank. Hoewel het hof onderkent dat de verstoorde relatie met de medeverdachte (die binnenkort voor onder andere het onderhavig feit zal worden berecht) en het contactverbod een verdeling van lasten bij vergoeding van de schade ernstig bemoeilijkt, oordeelt het hof dat het in de verhouding tot de benadeelde partij onredelijk zou zijn dat nadeel van de verdachte af te wentelen op de benadeelde partij. Die heeft hoe dan ook recht op volledige vergoeding van de schade zonder dat hij zich moet mengen in de verhouding tussen aansprakelijk gestelde daders.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. Kengen en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2021.