ECLI:NL:GHAMS:2021:4442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
200.299.034/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in hoger beroep inzake openlijk geweld

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2021 een verzoek tot wraking behandeld dat op 26 augustus 2021 was ingediend door de raadsman van verzoeker. Het verzoek was gericht tegen de raadsheren M.J.A. Duker, R.D. van Heffen en A.M. Kengen, naar aanleiding van hun vermeende vooringenomenheid in een hoger beroep tegen een veroordeling voor openlijk geweld. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij verzoeker was veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. De raadsman stelde dat de raadsheren selectief waren geweest in hun beoordeling van een audio-opname van een 112-melding, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer oordeelde echter dat de selectie van hetgeen ter zitting was voorgehouden niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen door vooringenomenheid kon worden verklaard. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen gegronde vrees voor partijdigheid bestond en wees het wrakingsverzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.299.034/01
zaaknummers hoofdzaak : 23-000721-17
beslissing van de wrakingskamer van 21 oktober 2021
inzake het op 26 augustus 2021 gedane wrakingsverzoek van:
[verzoeker01](hierna: verzoeker),
wonende te [woonplaats01] .
bijgestaan door: mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem (hierna: de raadsman).

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep (parketnummer 23-000721-17) tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2017, waarbij verzoeker is veroordeeld wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, te weten [naam01] (hierna: [naam01] ).
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 4 september 2017 aangevangen met een regiezitting. Vervolgens is de zaak behandeld op 20 december 2018, 1 april 2020,
8 september 2020, 12 januari 2021 en 26 augustus 2021.
1.2.
De raadsman van verzoeker heeft tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof van 26 augustus 2021 een verzoek tot wraking gedaan, van de raadsheren mrs. M.J.A. Duker, R.D. van Heffen en A.M. Kengen (hierna: de raadsheren).
1.3.
Dit wrakingsverzoek is op 7 oktober 2021 door de wrakingskamer behandeld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Blijkens de weergave in het proces-verbaal van de zitting van 26 augustus 2021 en de toelichting die de raadsman ter zitting van 7 oktober 2021 heeft gegeven, komt het verzoek tot wraking – in de kern – op het volgende neer. Er is sprake van een schijn van vooringenomenheid van de raadsheren. Zij hebben voorafgaand aan de zitting de audio opname van een 112-melding beluisterd en zijn daarbij selectief geweest, wat blijkt uit de weergave ter terechtzitting van wat zij hebben gehoord. Zij hebben aangegeven dat zij dit deel van de opname van belang vinden voor het oordeel in deze zaak. Het deel dat is voorgehouden betreft de passage waarin de aangever zegt dat hij door de verdachte is geslagen met een Maglite zaklantaarn. Juist ook het deel van de opname voor dit moment, namelijk de periode tussen het openen van de autoportier en het weer sluiten daarvan, vindt de verdediging van essentieel belang. Het hof gaat op voorhand al voorbij aan het belang van dat deel. Deze handelwijze is gericht op een veroordeling en niet op waarheidsvinding, aldus de raadsman.

3.Het standpunt van de raadsheren

3.1.
De raadsheren zijn van mening dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Daartoe hebben zij in hun schriftelijke reactie onder meer het volgende aangevoerd:
“(…) Tijdens de regiezitting op 4 september 2017 heeft het gerechtshof (in een andere combinatie) het Openbaar Ministerie verzocht de opnames van het desbetreffende telefoongesprek tussen de aangever en de 112-centrale aan het dossier toe te voegen.
Tijdens de zitting van 20 december 2018 is melding gemaakt van de toevoeging aan het dossier van een cd met de opname van de 112-melding van 3 juni 2015 door de aangever.
Verzoeker heeft ter zitting van 26 augustus 2021 opgemerkt niet te beschikken over een kopie van deze opname, maar heeft desgevraagd bevestigd dat hij die opname heeft beluisterd ten parkette.
De opname en de benodigde afspeelapparatuur waren ter terechtzitting van 26 augustus 2021
voorhanden om, indien gewenst, nogmaals af te spelen. Dat aanbod door de voorzitter wees verzoeker van de hand.
Het voorafgaand aan de inhoudelijke zitting bekijken van beelden of beluisteren van opnamen die deel uitmaken van het dossier en (dus) ook ter beschikking van de verdediging en het openbaar ministerie staan, maakt deel uit van de noodzakelijk voorbereiding van de behandeling van de zaak. Van enige aanwijzing van vooringenomenheid, het wekken van de schijn daarvan of van enige andere gegronde vrees voor partijdigheid bij de gewraakte raadsheren als gevolg van de bestudering van het dossier voorafgaand aan de zitting, is geen sprake.
De voorzitter heeft benoemd wat de aangever op de geluidsopname aanvankelijk zegt over de
geweldshandelingen door de verdachte en diens medeverdachte (‘beide verdachten hebben mij
geslagen met een zaklamp’) en wat de aangever later in dat gesprek daarover verklaart (‘in elk geval de jongere van de twee (n.b.: de medeverdachte) heeft mij met een zaklamp geslagen.’). De voorzitter deed dat met als doel de gelegenheid te bieden tegen deze waarneming van het hof in te brengen wat door de raadsman nodig werd geacht. Verzoeker heeft de weergave niet bestreden; evenmin heeft hij het aanbod de opname ter terechtzitting af te spelen, geaccepteerd. In plaats daarvan deed hij het wrakingsverzoek.
De weergave van de inhoud van een geluidsopname kan alleen dan een grond tot wraking opleveren indien die weergave dusdanig onjuist is, dat zij tenminste de schijn wekt van vooringenomenheid over de schuld van de verdachte. Dat is door verzoeker niet als zodanig gesteld. Wat door de aangever in het telefoongesprek is gezegd, is door de voorzitter, hoewel zakelijk samengevat, waarheidsgetrouw weergegeven; daaraan is geen enkele grond tot wraking van de voorzitter te ontlenen, laat staan van de overige gewraakte raadsheren.
De gewraakte raadsheren geven de wrakingskamer in overweging het wrakingsverzoek bij volkomen gebrek aan deugdelijke onderbouwing niet-ontvankelijk te verklaren. (…)”

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tot wraking is gedaan op pagina 2 van het proces-verbaal van de zitting van 26 augustus 2021. Dit houdt in dat aan de wrakingskamer ter beoordeling ligt hetgeen voorafgaand aan dat moment is gebeurd. De wrakingskamer zal ten aanzien van de gang van zaken op die zitting dan ook alleen acht slaan op de inhoud van het proces-verbaal tot en met pagina 2 “waarvan akte”.
4.3.
Uit het proces-verbaal volgt dat de voorzitter de ingekomen stukken heeft voorgehouden en heeft meegedeeld dat het hof onder meer heeft ontvangen een cd-rom met opname van de 112-melding door [naam01] op 3 juni 2015. De raadsman van verzoeker heeft daarop onder meer geantwoord dat hij niet beschikt over een cd-rom met de opname, dat hij de opname heeft beluisterd op het parket en dat hij geen behoefte meer heeft aan het voorhouden van stukken. Vervolgens heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof de opname voorafgaand aan de zitting heeft beluisterd, dat daarop te horen is dat [naam01] opmerkingen maakt tegenover de telefoniste over wat er kort ervoor is gebeurd, dat [naam01] zegt dat allebei de heren hem met een zaklamp hebben geslagen en dat hij later zegt dat in ieder geval de zoon met een zaklamp heeft geslagen. De raadsman van verzoeker heeft daarop gezegd geen proces-verbaal te hebben gezien waarin staat dat het hof de opname heeft beluisterd. De voorzitter heeft vervolgens nogmaals medegedeeld dat het hof de opname van de 112-melding voorafgaand aan de zitting heeft beluisterd. De raadsman van verzoeker heeft daarop gezegd: “U bent selectief in de mededeling die u heeft gehoord. Ik wraak u. U beluistert de 112-melding buiten de zitting om en u verbindt daar conclusies aan. Op de zitting van de wrakingskamer ga ik dat verder toelichten. Ik had mijn pleidooi voorbereid. Ik geef u geen gelegenheid tot uitleg. U heeft gezegd dat de aangever heeft gezegd dat hij geslagen is, waarvan akte.”
4.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt. De rechter is op grond van artikel 301, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gehouden om de stukken in het dossier voor te lezen dan wel de korte inhoud van de stukken voor te houden. Deze bepalingen houden in dat de rechter een keuze kan maken van hetgeen ter zitting wordt voorgehouden. Een dergelijke keuze ofwel selectie brengt niet zonder meer een schijn van vooringenomenheid mee.
De wrakingskamer acht de selectie van hetgeen de voorzitter van de zittingscombinatie ter zitting van 26 augustus 2021 heeft voorgehouden, gezien ook het processuele kader waarin die mededeling is gedaan, op zichzelf niet zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring zou zijn te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
Uit hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is die schijn evenmin af te leiden. Voorts is er naar het oordeel van de wrakingskamer geen reden om aan te nemen dat de raadsman, indien hij dit nodig zou hebben geacht, niet zou hebben kunnen verzoeken om andere delen van de opname van de 112-melding voor te houden, (delen van) de opname af te luisteren ter zitting en zich daar verder ter zitting over uit te laten. Gegeven het wrakingsverzoek is het daarvan ter zitting van 26 augustus 2021 evenwel niet kunnen komen.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid bij de raadsheren jegens verzoeker of van een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. M.J.A. Duker, R.D. van Heffen en
A.M. Kengen af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, A.M. van Woensel en
M.A. Wabeke, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2021.
De oudste raadsheer en griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
===================================================================
[…]