ECLI:NL:GHAMS:2021:4351

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-000843-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep identiteitsfraude en smaadschrift met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2019. De verdachte is beschuldigd van identiteitsfraude en smaadschrift, gepleegd in de periode van 1 mei 2014 tot en met 6 november 2018. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van feit 3 en heeft het hoger beroep beperkt tot de feiten 2, 3 en 4. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep ten aanzien van feit 3 verworpen, omdat er geen rechtens te respecteren belang was voor nader onderzoek. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van anderen, met als doel zijn identiteit te verhullen of die van anderen te misbruiken. Daarnaast heeft hij foto’s gemanipuleerd en deze op pornografische websites geplaatst, waarbij de slachtoffers herkenbaar waren gepresenteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, als gevolg van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens. De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000843-19
datum uitspraak: 18 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-665201-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres] .

Omvang van het hoger beroep

Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 5 maart 2019 alleen gericht tegen de feiten 2, 3 en 4. Met betrekking tot de straf ten aanzien van het door de rechtbank onder 1 bewezenverklaarde zal het hof toepassing gegeven aan artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 5 maart 2019 het hoger beroep beperkt tot de beslissingen in het vonnis ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4. De advocaat-generaal heeft bij e-mail van 28 september 2021 en terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het openbaar ministerie alsnog geen bezwaren heeft tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek ter zake van feit 3, zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen en voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 06 november 2018 te Leiden en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten
- al dan niet in onderlinge samenhang, een voor- en/of achternaam en/of bijnaam en/of (valse) accountnaam en/of één of meer (digitale) foto’s van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5]
heeft/hebben gebruikt, met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen of de identiteit van die ander(en) te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een bijnaam van voornoemde [benadeelde 1] , te weten ‘ [bijnaam] ’ in combinatie met een (digitale) profielfoto en/of het geboortejaar van voornoemde [benadeelde 1] gebruikt voor (de aanmaak van) een [website 1] -account, en/of
- de voornaam van voornoemde [benadeelde 1] in de accountnaam ‘ [accountnaam] ’ voor de tenaamstelling van dat [website 2] -account gebruikt, waarna of waarbij daarop gemanipuleerde pornografische (digitale) foto’s zijn geplaatst waarin of waarop het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] herkenbaar was aangebracht, en/of
- de voornaam en/of (onjuist gespelde) achternaam van voornoemde [benadeelde 1] , te weten ‘ [benadeelde 1] ’, gebruikt voor (de tenaamstelling van) een [website 2] -account, en/of
- een (digitale) foto en/of de (onjuist gespelde) naam van voornoemde [benadeelde 2] , te weten ‘ [benadeelde 2] ’, gebruikt voor (de aanmaak/tenaamstelling van) een [website 2] -account, en/of
- één of meer voor publicatie op internet bestemde (digitale) foto’s van [benadeelde 1] [toonmap foto’s 3, 5, 7, 9, 14] en/of [benadeelde 2] [toonmap foto’s 12, 16] en/of [benadeelde 3] [toonmap foto’s 10, 11] en/of [benadeelde 4] [toonmap foto’s 1, 2, 17] en/of [benadeelde 5] [toonmap foto 15] gemanipuleerd en/of ter manipulatie aan (een) ander(en) aangeboden.
4.
hij op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 november 2018 te Leiden en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen (telkens) opzettelijk de eer en/of goede naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 3] heeft aangerand door tenlastelegging van één of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel,
- ( een) fotobestand(en) en/of filmbestand(en), al dan niet manipulatie daarvan op/via internet geplaatst op (een) al dan niet pornografische website(s), waarbij voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 3] , telkens – al dan niet onder vermelding van naam en/of toenaam – herkenbaar is/zijn gepresenteerd als zijnde betrokken bij het verrichten en/of ondergaan van seksuele handelingen en/of het gedeeltelijk ontkleed poseren,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze tenlastegelegde feiten (telkens) in strijd met de waarheid waren,
immers is op of door middel van een of meer van die (gemanipuleerde) film- en/of fotobestanden de schijn gewekt:
- dat voornoemde [benadeelde 1] :
(op [website 3] ) met ontblote borsten poseert [toonmap foto 3], terwijl boven deze afbeelding de tekst ‘ [accountnaam] ( [accountnaam] )’s [website 2] Pics’ zichtbaar is, en/of
(op [website 4] ) met haar handen een donkerkleurige stijve penis vasthoudt, die haar mond raakt [toonmap foto 5], en/of
(op [website 4] ) met ontbloot lichaam in de lens van de camera kijkt, terwijl een man achter haar met zijn kin op haar linker schouder rust en met zijn handen haar borsten vasthoudt (toonmap foto 7), en/of
(op [website 5] ) een donkerkleurige stijve penis in haar hand voor haar mond houdt, terwijl uit haar mond een vloeistof over haar kin naar beneden stroomt (toonmap foto 9), en/of
(op [website 6] ) met ontblote borsten en opgetrokken rokje zichtbaar vaginaal wordt gepenetreerd door een man met stijve penis (toonmap foto 14),
en/of
- dat voornoemde [benadeelde 2] :
(op [website 6] ) liggend op een bed en met naar haar hoofd opgetrokken gespreide benen zichtbaar vaginaal wordt gepenetreerd door een man met stijve penis (toonmap foto 12), terwijl verdachte gebruikersnaam [gebruikersnaam] onder deze foto de reactie ‘ [reactie] ’ heeft geplaatst, en/of
(op [websites 1] en/of een domein bevattende de naam [naam 1] ) met ontblote borsten in de open lucht poseert op een foto waarboven de naam ‘ [benadeelde 2] ’ is vermeld (toonmap foto 16),
en/of
- dat voornoemde [benadeelde 4] :
(op [website 4] ) in haar geopende mond een donkerkleurige stijve penis heeft (toonmap foto 1), terwijl onder deze afbeelding onder meer de tekst ‘ [accountnaam] ’ is weergegeven en/of
(op [website 7] ) gekleed in zwarte lingerie in de lens van de camera kijkt, terwijl zij de stijve penis van een onder haar liggende man dicht bij haar geopende mond houdt en haar ontblote geslachtsdeel met gespreide benen boven het gezicht van deze man houdt (toonmap foto 2), terwijl onder deze foto de tekst ‘ [tekst 1] ’ is geplaatst en/of
(op [website 8] ) ontbloot op haar knieën zit en op haar gestrekte armen steunt, terwijl een hond op haar rug ligt die (met haar) seksueel actief lijkt (toonmap foto 17),
en/of
- dat voornoemde [benadeelde 5] :
vermoedelijk gehurkt zittend haar tong uitsteekt en in de lens van de camera kijkt, terwijl zij de stijve penis van een man dicht bij haar mond vasthoudt en met haar tong de eikel van die penis aanraakt (toonmap foto 15),
en/of
- dat voornoemde [benadeelde 3] :
(op [websites 2] ) ontbloot wijdbeens op knieën en onderarmen steunend in de lens van de camera kijkt, terwijl achter haar een naakte man zijn stijve penis in, tegen althans vlakbij haar geslachtdeel of anus houdt (toonmap foto’s 10 en/of 11), terwijl onder één van deze foto’s de tekst ‘ [tekst 2] ’ is weergegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bespreking van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat voor alle aangeefsters geldt dat zij de voor vervolging van het onderhavige strafbare feit vereiste indiening van een klacht als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet tijdig hebben gedaan. Deze wettelijke klachttermijn moet aldus de raadsvrouw strikt worden gehandhaafd. Voor zover – voor de vaststelling van het moment waarop deze termijn is gaan lopen – het hof een ruimere betekenis mocht toekennen aan het indienen van een klacht en een aangifte voldoende blijk zou vinden geven van een wens tot vervolging, geldt voor aangeefster [benadeelde 4] dat ook in dát geval de wettelijke klachttermijn is overschreden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Het onder 4 ten laste gelegde strafbare feit (smaadschrift) is alleen op klacht vervolgbaar (artikel 261 Sr jo 269 Sr). Deze klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit (artikel 66, eerste lid, Sr). Deze termijn begint te lopen op de dag nadat de klachtgerechtigde van het gepleegde feit kennis heeft genomen. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat wanneer niet aan alle formele wettelijke eisen is voldaan, maar vast staat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, het openbaar ministerie niettemin tot vervolging kan overgaan (vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198). Van die wens tot vervolging, die bijvoorbeeld kan blijken uit de aangifte, moet dan wel binnen genoemde termijn van drie maanden zijn gebleken.
Uit het dossier blijkt dat alle aangeefsters in 2016 aangifte hebben gedaan van belediging/smaad naar aanleiding van het feit dat zij – voor sommige opnieuw – werden geconfronteerd met foto’s die zodanig waren gemanipuleerd dat het leek of zij daarop seksuele handelingen verrichtten en/of deze ondergingen en welke foto’s waren geplaatst op diverse (porno)sites op het internet. Behalve deze aangiftes hebben alle aangeefsters ook een formele klacht met het verzoek om tot vervolging over te gaan ingediend. Met uitzondering van aangeefster [benadeelde 5] hebben alle aangeefsters die formele klacht (vrijwel) gelijktijdig met hun aangiftes in 2016 gedaan.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien met de inhoud van de aangiftes en de overige inhoud van het zaaksdossier, is het hof van oordeel dat alle aangeefsters tijdig aan het klachtvereiste hebben voldaan. Het hof overweegt nog het volgende omtrent aangeefster [benadeelde 5] , die in 2018 een formele klacht heeft ingediend, en aangeefster [benadeelde 4] , die naar het oordeel van de verdediging buiten de termijn van drie maanden haar wens tot vervolging kenbaar zou hebben gemaakt.
  • Met betrekking tot de aangeefster [benadeelde 5] oordeelt het hof – indachtig genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt – dat uit haar aangifte uit 2016 genoegzaam haar wens om tot vervolging over te gaan blijkt, nu die aangifte onder meer inhoudt dat zij ‘het heel erg vindt dat iemand dit doet en niet weet waartoe deze persoon nog meer in staat is’, de schade op de verdachte wenst te verhalen én op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het onderzoek. Haar later in 2018 ingediende formele klacht bevestigt het destijds bestaan van deze wens.
  • Anders dan door de verdediging is aangevoerd, heeft ook aangeefster [benadeelde 4] tijdig aan het klachtvereiste voldaan. Uit haar aangifte blijkt dat zij op 23 mei 2016 aangifte doet van feiten gepleegd tussen 20 februari 2016 en 23 mei 2016. Reeds gelet hierop is haar eveneens op 23 mei 2016 gedane formele klacht zonder meer tijdig gedaan. De conclusie van de verdediging dat moet worden aangenomen dat de aangeefster op 20 februari 2016 kennis heeft genomen van het strafbare feit, deelt het hof niet zonder meer. Daarbij betrekt het hof dat de aangeefster eerst onderzoek heeft verricht naar aanleiding van een berichtje van aangeefster [benadeelde 1] dat zij ‘ergens in februari 2016’ had ontvangen, maar in de aangifte niet nader is geconcretiseerd op welk moment zij op basis van dit onderzoek inderdaad heeft geconcludeerd dat er mogelijk ook strafbare feiten jegens haar werden gepleegd. Gelet hierop kan het moment waarop aangeefster [benadeelde 4] daadwerkelijk van het strafbare feit heeft kennis genomen niet aldus worden geconcretiseerd als door de verdediging is aangevoerd. Bij deze stand van zaken acht het hof de indiening van de klacht tijdig gedaan.
Hieruit volgt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte voor de strafbare feiten waarvan door alle aangeefsters aangifte is gedaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 6 november 2018 in Nederland, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten
- al dan niet in onderlinge samenhang, een voor- en/of achternaam en/of bijnaam en/of (valse) accountnaam en/of digitale foto van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]
heeft gebruikt, met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen of de identiteit van die ander misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, immers heeft hij, verdachte
- een bijnaam van [benadeelde 1] , te weten ‘ [bijnaam] ’ in combinatie met een digitale profielfoto en het geboortejaar van [benadeelde 1] gebruikt voor (de aanmaak van) een [website 1] -account, en
- de voornaam van [benadeelde 1] in de accountnaam ‘ [accountnaam] ’ voor de tenaamstelling van dat [website 2] -account gebruikt, waarna daarop gemanipuleerde pornografische digitale foto’s zijn geplaatst waarop het hoofd van [benadeelde 1] herkenbaar was aangebracht, en
- de voornaam en (onjuist gespelde) achternaam van [benadeelde 1] , te weten ‘ [benadeelde 1] ’, gebruikt voor (de tenaamstelling van) een [website 2] -account, en
- een digitale foto en de (onjuist gespelde) naam van [benadeelde 2] , te weten ‘ [benadeelde 2] ’, gebruikt voor (de aanmaak/tenaamstelling van) een [website 2] -account.
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk de eer en goede naam van [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 3] heeft aangerand door
tenlastelegging van één of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel
- fotobestanden, al dan niet manipulatie daarvan op internet geplaatst op al dan niet pornografische websites, waarbij [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 3] , telkens – al dan niet onder vermelding van naam en/of toenaam – herkenbaar is gepresenteerd als zijnde betrokken bij het verrichten en/of ondergaan van seksuele handelingen en/of het gedeeltelijk ontkleed poseren,
immers is op of door middel van die gemanipuleerde fotobestanden de schijn gewekt
- dat [benadeelde 1] :
(op [website 3] ) met ontblote borsten poseert [toonmap foto 3], terwijl boven deze afbeelding de tekst ‘ [accountnaam] ( [accountnaam] )’s [website 2] Pics’ zichtbaar is, en
(op [website 4] ) met haar handen een donkerkleurige stijve penis vasthoudt, die haar mond raakt [toonmap foto 5], en
(op [website 4] ) met ontbloot lichaam in de lens van de camera kijkt, terwijl een man achter haar met zijn kin op haar linker schouder rust en met zijn handen haar borsten vasthoudt (toonmap foto 7), en
(op [website 5] ) een donkerkleurige stijve penis in haar hand voor haar mond houdt, terwijl uit haar mond een vloeistof over haar kin naar beneden stroomt (toonmap foto 9), en
(op [website 6] ) met ontblote borsten en opgetrokken rokje zichtbaar vaginaal wordt gepenetreerd door een man met stijve penis (toonmap foto 14),
en
- dat [benadeelde 2] :
(op [website 6] ) liggend op een bed en met naar haar hoofd opgetrokken gespreide benen zichtbaar vaginaal wordt gepenetreerd door een man met stijve penis (toonmap foto 12), terwijl verdachte gebruikersnaam [gebruikersnaam] onder deze foto de reactie ‘ [reactie] ’ heeft geplaatst, en
(op [websites 1] en een domein bevattende de naam [naam 1] ) met ontblote borsten in de open lucht poseert op een foto waarboven de naam ‘ [benadeelde 2] ’ is vermeld (toonmap foto 16),
en
- dat [benadeelde 4] :
(op [website 4] ) in haar geopende mond een donkerkleurige stijve penis heeft (toonmap foto 1), terwijl onder deze afbeelding onder meer de tekst ‘ [accountnaam] ’ is weergegeven en
(op [website 7] ) gekleed in zwarte lingerie in de lens van de camera kijkt, terwijl zij de stijve penis van een onder haar liggende man dicht bij haar geopende mond houdt en haar ontblote geslachtsdeel met gespreide benen boven het gezicht van deze man houdt (toonmap foto 2), terwijl onder deze foto de tekst ‘ [tekst 1] ’ is geplaatst en
(op [website 8] ) ontbloot op haar knieën zit en op haar gestrekte armen steunt, terwijl een hond op haar rug ligt die met haar seksueel actief lijkt (toonmap foto 17),
en
- dat [benadeelde 5] :
vermoedelijk gehurkt zittend haar tong uitsteekt en in de lens van de camera kijkt, terwijl zij de stijve penis van een man dicht bij haar mond vasthoudt en met haar tong de eikel van die penis aanraakt (toonmap foto 15),
en
- dat [benadeelde 3] :
(op [websites 2] ) ontbloot wijdbeens op knieën en onderarmen steunend in de lens van de camera kijkt, terwijl achter haar een naakte man zijn stijve penis in, tegen althans vlakbij haar geslachtdeel of anus houdt (toonmap foto’s 10 en/of 11), terwijl onder één van deze foto’s de tekst ‘ [tekst 2] ’ is weergegeven.
Hetgeen onder 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan,
meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
smaadschrift,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde – welk feit thans in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof is onderworpen – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 32 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden – zakelijk weergegeven – een meldplicht, een behandelplicht, het meewerken aan middelencontrole, het realiseren en behouden van dagbesteding, andere voorwaarden het gedrag betreffende en andere voorwaarden betreffende cybercrime.
Bepaling van de straf ten aanzien van het niet aan het oordeel van het hof onderworpen feit 1 op de voet van artikel 423, vierde lid, Sv
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof op de voet van artikel 423, vierde lid Sv de straf ten aanzien van feit 1 zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 32 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank.
Nu het hoger beroep enkel is ingesteld tegen het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf. Het hof zal de straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 32 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van één jaar, waarbij het hof geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte zal opleggen.
Oplegging van straf ten aanzien van het onder 2 en 4 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. Bij repliek heeft hij opgemerkt dat de overschrijding van de redelijke termijn een strafkorting van 10 uren taakstraf rechtvaardigt, hetgeen zou uitmonden in een taakstraf van 170 uren subsidiair 85 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de proceshouding van de verdachte, het feit dat hij met de problematiek, die daaraan ten grondslag lag en de diagnose die is geconstateerd door het NIFP in de enkelvoudige rapportage, aan de slag is gegaan en zijn behandeling succesvol heeft afgerond.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude. Hij heeft met gebruik van de namen en foto’s van de slachtoffers [website 2] -accounts en een [website 1] -account aangemaakt en deed zich als hen voor. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers gemaakt. Derden kunnen er immers van uit gaan dat degene die op de foto bij een dergelijk account staat de persoon is die via dat account communiceert. Door het gebruik van de naam en een foto van een ander ontstaat dan ook de kans dat die ander wordt aangesproken op door de verdachte gedane uitlatingen, met vervelende situaties en reputatieschade tot gevolg.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan smaadschrift. Hij heeft foto’s laten bewerken waarbij telkens het gezicht van het slachtoffer is geplaatst op een pornografische afbeelding. De slachtoffers zijn hierbij herkenbaar gepresenteerd als zijnde betrokken bij het verrichten of ondergaan van seksuele handelingen dan wel bij het gedeeltelijk ontkleed poseren. Vervolgens heeft de verdachte deze foto’s – al dan niet onder vermelding van naam of toenaam – op internet geplaatst, waaronder op pornografische websites. Daarmee heeft de verdachte de eer en goede naam van de slachtoffers geschaad en hun persoonlijke levenssfeer op indringende wijze en gedurende geruime tijd geschonden. Bovendien is algemeen bekend dat zaken die op internet worden geplaatst, daar kunnen blijven opduiken. Niet bekend is, of kan worden vastgesteld wie over de afbeeldingen door de plaatsing op internet beschikking heeft verkregen. Gelet op dit specifieke ‘eeuwige’ karakter van de gevolgen van voornoemd handelen en de onzekerheid die dat voor de slachtoffers met zich brengt, acht het hof een dergelijk handelen te allen tijde onacceptabel en rekent het dit de verdachte dan ook zwaar aan.
Het hof heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 10 januari 2019, opgemaakt door [psycholoog 1] (GZ-psycholoog), onder supervisie van [psycholoog 2] (klinisch psycholoog). In deze rapportage wordt benoemd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van verslavingsproblematiek, inhoudende een alcohol- en pornoverslaving en in het verleden een recidiverende depressieve stoornis, en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan ook sprake en dit beïnvloedde de gedragskeuzes van de verdachte. De psycholoog heeft geadviseerd de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De conclusie van de deskundige wordt gedragen door haar bevindingen en het hof maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat voor het hof vast staat dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond en dat deze hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de handelwijze van de verdachte. Het hof rekent de bewezenverklaarde feiten daarom in verminderde mate toe.
Uit het e-mail bericht van de heer [naam 2] van Reclassering Nederland van 28 september 2021 blijkt dat de verdachte zich gehouden heeft aan de bij vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden en dat het reclasseringstraject erg succesvol is verlopen. Opgemerkt wordt dat het de verdachte is gelukt zijn leven weer goed op te bouwen en dat hij stabiel in het leven staat. De kans op recidive wordt ingeschat op laag. De verdachte heeft deze positieve indruk ten overstaan van het hof bevestigd.
Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt het hof het volgende. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 5 maart 2019 is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Dit arrest dateert van 18 oktober 2021. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Het hof acht in beginsel, gelet op de aard en ernst van de feiten en de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten 2 en 4, een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van één jaar passend. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof deze taakstraf matigen tot 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van één jaar. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof geen aanleiding om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.

Beslag

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 8, 9, 10 en 14 op de beslaglijst zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 2, 4 begane feit aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De overige voorwerpen zullen – zoals in de beslissing is weergegeven – worden teruggeven aan de verdachte dan wel aan zijn partner [naam 3] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.177,21, bestaande uit € 4.000,00 aan immateriële schade en
€ 177,21 aan materiële schade (€ 81,49 reiskosten, € 14,00 parkeerkosten en € 81,72 verlofuren). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof waardeert de materiële schade op € 128,10, bestaande uit de volgende posten:
  • € 66,43 reiskosten
  • € 14,00 parkeerkosten
  • € 47,67 verlofuren
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de opgevoerde verlofuren en reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als (proces)kosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Het hof zal de vordering in zoverre dan ook afwijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij in haar eer en goede naam is geschaad, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 4.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.453,27, bestaande uit € 20.000,00 aan immateriële schade en
€ 1.439,19 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade materiële heeft geleden tot een bedrag van € 1.439,19. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij in haar eer en goede naam is geschaad, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Uit de overgelegde brieven van de huisarts, de psycholoog en psychotherapeut volgt dat de benadeelde naar aanleiding van het incident een aanzienlijke stress heeft doorgemaakt en dat dat zijn weerslag heeft gehad op haar somatisch, psychisch en sociaal functioneren. De benadeelde is gediagnosticeerd met PTSS en ondergaat vanaf begin 2020 tot op heden EMDR-, cognitieve gedrags- en psychotherapie. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 6.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, zodat zij desgewenst in staat is ten overstaan van de civiele rechter door nadere bewijslevering aan te tonen dat de door haar geleden immateriële schade meer bedraagt dan thans door het hof begroot.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij in haar eer en goede naam is geschaad, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 4.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij in haar eer en goede naam is geschaad, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 4.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00 aan immateriële schade en € 200,00 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij in haar eer en goede naam is geschaad, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 4.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, zodat zij desgewenst in staat is ten overstaan van de civiele rechter door nadere bewijslevering aan te tonen dat de door haar geleden immateriële schade groter is dan thans door het hof begroot.
Verder is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en daarmee onvoldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij proceskosten heeft gemaakt in deze strafzaak. De benodigde verdere behandeling van dit gedeelte van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 57, 231b en 261 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 1 bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
32 (tweeëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één jaar)aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
8. 1.00 STK Computer HEWLETT PACKARD portable - 5657530
9. 1.00 STK Computer DELL - 5657523
10. 1.00 STK Computer COLLER MASTER - 5657526
14. 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG - 5657543.
Gelast de
teruggaveaan [naam 3] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK USB-stick (memorykaart) - 5657558
4. 1.00 STK Zaktelefoon MOTOROLA - 5657549
5. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) HEMA - 5657554
6. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) HEMA - 5657557
7. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) KRUIDVAT - 5657559
11. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) - 5657534
12. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) ICIDU 16G - 5657542
13. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) ICIDU - 5657548.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 5.00 STK Cd-Rom TDK - 5657527
3. 1.00 STK Cd-Rom DVD RW - 5657545
15. 1.00 STK Cd-Rom TDK - 5657555
16. 1.00 STK DVD BREACH - 5657561
17. 1.00 STK Fototoestel CANON POWER SHO - 5657526
18. 15.00 STK Cd-Rom - 5657564.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.128,10 (vierduizend honderdachtentwintig euro en tien cent) bestaande uit € 128,10 (honderdachtentwintig euro en tien cent) materiële schade en
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.128,10 (vierduizend honderdachtentwintig euro en tien cent) bestaande uit € 128,10 (honderdachtentwintig euro en tien cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.439,19 (zevenduizend vierhonderdnegenendertig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.439,19 (duizend vierhonderdnegenendertig euro en negentien cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.439,19 (zevenduizend vierhonderdnegenendertig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.439,19 (duizend vierhonderdnegenendertig euro en negentien cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
6 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. H.A. van Eijk en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 oktober 2021.
Mr. Van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]