Uitspraak
Omvang van het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Tenlastelegging
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 06 november 2018 te Leiden en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten
hij op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 november 2018 te Leiden en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen (telkens) opzettelijk de eer en/of goede naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 3] heeft aangerand door tenlastelegging van één of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel,
Vonnis waarvan beroep
- Met betrekking tot de aangeefster [benadeelde 5] oordeelt het hof – indachtig genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt – dat uit haar aangifte uit 2016 genoegzaam haar wens om tot vervolging over te gaan blijkt, nu die aangifte onder meer inhoudt dat zij ‘het heel erg vindt dat iemand dit doet en niet weet waartoe deze persoon nog meer in staat is’, de schade op de verdachte wenst te verhalen én op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het onderzoek. Haar later in 2018 ingediende formele klacht bevestigt het destijds bestaan van deze wens.
- Anders dan door de verdediging is aangevoerd, heeft ook aangeefster [benadeelde 4] tijdig aan het klachtvereiste voldaan. Uit haar aangifte blijkt dat zij op 23 mei 2016 aangifte doet van feiten gepleegd tussen 20 februari 2016 en 23 mei 2016. Reeds gelet hierop is haar eveneens op 23 mei 2016 gedane formele klacht zonder meer tijdig gedaan. De conclusie van de verdediging dat moet worden aangenomen dat de aangeefster op 20 februari 2016 kennis heeft genomen van het strafbare feit, deelt het hof niet zonder meer. Daarbij betrekt het hof dat de aangeefster eerst onderzoek heeft verricht naar aanleiding van een berichtje van aangeefster [benadeelde 1] dat zij ‘ergens in februari 2016’ had ontvangen, maar in de aangifte niet nader is geconcretiseerd op welk moment zij op basis van dit onderzoek inderdaad heeft geconcludeerd dat er mogelijk ook strafbare feiten jegens haar werden gepleegd. Gelet hierop kan het moment waarop aangeefster [benadeelde 4] daadwerkelijk van het strafbare feit heeft kennis genomen niet aldus worden geconcretiseerd als door de verdediging is aangevoerd. Bij deze stand van zaken acht het hof de indiening van de klacht tijdig gedaan.
Bewezenverklaring
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 6 november 2018 in Nederland, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk de eer en goede naam van [benadeelde 1] en
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Beslag
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
- € 66,43 reiskosten
- € 14,00 parkeerkosten
- € 47,67 verlofuren
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
32 (tweeëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één jaar)aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
teruggaveaan [naam 3] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
€ 4.128,10 (vierduizend honderdachtentwintig euro en tien cent) bestaande uit € 128,10 (honderdachtentwintig euro en tien cent) materiële schade en
€ 7.439,19 (zevenduizend vierhonderdnegenendertig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.439,19 (duizend vierhonderdnegenendertig euro en negentien cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.