ECLI:NL:GHAMS:2021:3800

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/00522
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag toeristenbelasting voor verblijf arbeidsmigranten in hotel; geen recht op samenloopvrijstelling forensenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag toeristenbelasting die was opgelegd aan een belanghebbende, een uitzendbureau dat arbeidsmigranten in een hotel liet verblijven. De heffingsambtenaar van de gemeente Waterland had op 31 maart 2019 een aanslag toeristenbelasting opgelegd voor het jaar 2017, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank Noord-Holland had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigd, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

De belanghebbende stelde dat zij recht had op een vrijstelling van toeristenbelasting vanwege de samenloop met forensenbelasting, maar het Hof oordeelde dat de kamers in het hotel niet als gemeubileerde woningen konden worden aangemerkt. De kamers beschikten niet over de noodzakelijke voorzieningen, zoals een keuken of kookgelegenheid, die vereist zijn voor een verblijf dat als duurzaam kan worden beschouwd. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen recht op de samenloopvrijstelling bestond, omdat de kamers niet voldeden aan de eisen voor een gemeubileerde woning.

De uitspraak benadrukt het belang van de aanwezigheid van elementaire voorzieningen voor de kwalificatie van een verblijfplaats als gemeubileerde woning en de voorwaarden waaronder toeristenbelasting kan worden geheven. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde vrijstelling en bevestigde de aanslag toeristenbelasting.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00522
23 november 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] .,gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
tegen de uitspraak van 31 juli 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/1100 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waterland,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 31 maart 2019 voor het jaar 2017 een aanslag toeristenbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd voor de locatie [adres] te [plaats] , ook bekend als [naam] (hierna: het hotel).
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 december 2019, het bezwaar (deels) gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 40.439,15.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 31 juli 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen bij faxbericht van 11 september 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van de zijde van belanghebbende is bij de griffie van het Hof op 14 oktober 2021 een nader stuk ingekomen. Hiervan is een kopie aan de wederpartij gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres huurde in 2017 het hotel. Voordat eiseres de accommodatie huurde werd het pand al niet meer als hotel geëxploiteerd. Het hotel was ‘gestript’ en stond leeg in afwachting van een opknapbeurt. Eiseres huurde het hotel om er in het kader van haar eigen exploitatie als uitzendbureau arbeidsmigranten te laten verblijven. De arbeidsmigranten verbleven afwisselend periodes in het hotel en in hun thuisland.
2. Het hotel beschikte over 128 kamers met in totaal 240 bedden. Tussen partijen is over de inrichting van de kamers van het hotel waarin arbeidsmigranten werden ondergebracht het volgende komen vast te staan. De kamers van het hotel beschikten nagenoeg allemaal over twee bedden. Als meubilair was er een kast en een stoel of kruk. Verder was er een toilet en een douche. Het is onduidelijk of er een wastafel was. De kamers beschikten niet over een keuken of kookgelegenheid. Wel was er in het hotel een soort kookgelegenheid voor gezamenlijk gebruik. Het hotel is inmiddels gerenoveerd zodat de huidige situatie zoals zichtbaar is op de website van het hotel, niet maatgevend is voor de situatie zoals die in 2017 was.
3. Over het verblijf in de kamers staat tussen partijen het volgende vast. Bij aankomst van een arbeidsmigrant in Nederland kreeg hij samen met een al dan niet bekende kamergenoot een te huren kamer toegewezen. Wanneer iemand tussentijds een periode naar het thuisland ging en later terugkeerde in Nederland om weer te gaan werken, dan kreeg hij een nieuwe kamer. Ook tussentijds kwam het voor dat van kamer gewisseld werd, indien er schade was ontstaan aan de kamer of als twee kamergenoten bezwaar hadden tegen een langer verblijf met elkaar op de kamer.
4. Eiseres heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en na daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte gedaan voor de toeristenbelasting. Daarom is een ambtshalve aanslag opgelegd naar een geschat bedrag. Eiseres heeft in de bezwaarfase de kameradministratie aan verweerder verstrekt. Op grond van deze informatie heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een aanslag voor 21.859 overnachtingen à € 1,85 = € 40.439,15.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten, behoudens het hierna in 2.3 vermelde, door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
2.3.
Belanghebbende heeft, in zoverre in afwijking van hetgeen is opgenomen in onderdeel 2 van de rechtbankuitspraak, ter zitting van het Hof weersproken dat de kamers niet beschikten over een keuken. Zij heeft voorts, desgevraagd, verklaard dat in de kamers geen gelegenheid tot het bereiden van voedsel op een (vaste) warmtebron aanwezig was (door belanghebbende een kookplaat genoemd).
2.4.
Als bijlagen bij haar nader stuk van 14 oktober 2021 (zie 1.5) heeft belanghebbende onder andere een inventarislijst en enige foto’s in en om het hotel ingebracht, waaronder een achttal foto’s van het interieur van enkele hotelkamers.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende betoogt dat haar een vrijstelling (de samenloopvrijstelling) van toeristenbelasting toekomt vanwege de samenloop met forensenbelasting.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat deze samenloopvrijstelling niet van toepassing is omdat geen forensenbelasting verschuldigd is en dat de aanslag (dan ook) niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep niet meer op het standpunt dat haar een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Voorts stelt belanghebbende in hoger beroep niet meer dat zij recht heeft op een samenloopvrijstelling omdat er samenloop zou zijn met slaapforensenbelasting (zie onderdeel 9 van de rechtbankuitspraak).
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover van belang in hoger beroep, het volgende overwogen en beslist:
“Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
8. Op grond van artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven. Gemeente Waterland heeft een Verordening toeristenbelasting 2017 (Toeristenverordening) waarin het heffen van toeristenbelasting is geregeld. In artikel 3, aanhef en derde lid, van de Toeristenverordening staat dat de belasting niet wordt geheven voor het verblijf van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd (de samenloopvrijstelling).
9. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die geen hoofdverblijf in de gemeente hebben, maar er wel meer dan negentig malen nachtverblijf houden (slaapforensenbelasting) of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden (woonforensenbelasting).
10. In artikel 1, eerste lid, van de Forensenverordening is bepaald dat onder de naam ‘forensenbelasting’ een belasting wordt geheven “van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden”. In artikel 2 van de Forensenverordening wordt voor het begrip woning verwezen naar de gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
11. Eiseres bestrijdt niet dat zij op grond van de Toeristenverordening voor het verblijf van de arbeidsmigranten in het hotel in principe toeristenbelasting verschuldigd is. Verder heeft verweerder de aanslag verminderd tot op het aantal door eiseres opgegeven nachten (zie onder 6). In zoverre staat dus noch de aanslag, noch de hoogte daarvan ter discussie tussen partijen.
(…)
Woonforensenbelasting
16. Met betrekking tot de subsidiaire stelling van eiseres dat zij voor langerdurend verblijvende personen woonforensenbelasting verschuldigd is en dat haar daarom voor deze personen een vrijstelling van toeristenbelasting toekomt, overweegt de rechtbank als volgt.
16.1.
Woonforensenbelasting wordt geheven ten aanzien van het voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning (zie onder 9 en 10).
16.2.
Van een gemeubileerde woning voor de woonforensenbelasting is sprake indien een verblijfsplaats op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen3 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
[voetnoot rechtbank: Hoge Raad 26 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1571 en Hoge Raad 8 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1508]. De naar de maatstaven van de huidige tijd elementaire voorzieningen moeten aanwezig zijn4 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
[voetnoot rechtbank: Gerechtshof Arnhem 18 februari 1992, ECLI:NL:GHARN:1992:AR8932]. Een keuken of kookgelegenheid behoort tot deze elementaire voorzieningen van een gemeubileerde woning5 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
[voetnoot rechtbank: Gerechtshof Arnhem 16 maart 1981, ECLI:NL:GHARN:1981:AW9303]. Indien de verblijfsplaats op zichzelf beschouwd daarover niet beschikt, en de bewoner daarvoor is aangewezen op algemene voorzieningen, kan de verblijfsruimte niet worden aangemerkt als een gemeubileerde woning6 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
[voetnoot rechtbank: 6Hoge Raad 19 september 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4391].
16.3.
De kamers van het hotel beschikken op zichzelf beschouwd niet over een keuken of andere gelegenheid om maaltijden te bereiden. De mogelijkheid om buiten de gehuurde ruimte gebruik te maken van een tot de algemene voorzieningen behorende kookgelegenheid, kan niet worden beschouwd als voorziening van de verblijfsruimte die de huurder ter beschikking staat. Omdat de gehuurde verblijfsruimte daardoor naar de maatstaven van deze tijd niet over de minimaal benodigde elementaire voorzieningen voor normale bewoning beschikt, kan deze verblijfsruimte niet worden aangemerkt als een gemeubileerde woning.
16.4.
Ook overigens acht de rechtbank de ruimte ongeschikt om te fungeren als gemeubileerde woning. De ruimte is uitsluitend ingericht om in te overnachten en is niet toereikend gemeubileerd voor een langerdurend verblijf overdag. Aangezien de woonforensenbelasting bedoeld is voor en wordt geheven over een verblijf per dag, is het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat de ruimte – naar de minimale standaarden van deze tijd – geschikt en bestemd is om er ook voor langere tijd overdag in te verblijven. Dat kan van deze kamers in het hotel niet gezegd worden.
16.5.
Aangezien de verblijfsplaats geen gemeubileerde woning is, kan reeds op die grond geen sprake zijn van de heffing van woonforensenbelasting. Het antwoord op de vraag of het samen met een kamergenoot huren van de kamer tot gevolg heeft dat de verblijfsruimte niet ter beschikking staat van de bewoner voor zich of zijn gezin, kan daarom in het midden blijven.
17. Er is geen samenloop van de toeristenbelasting met de woonforensenbelasting, zodat eiseres op die grond geen recht heeft op toepassing van de samenloopvrijstelling.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank het juridisch toetsingskader voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende een vrijstelling (de samenloopvrijstelling) van toeristenbelasting toekomt vanwege de (gestelde) samenloop met forensenbelasting in haar overwegingen 8, 9 en 10 juist heeft weergegeven. Van dat kader gaat het Hof ook uit. Het Hof verenigt zich voorts met de in 16 tot en met 17 weergegeven overwegingen en oordelen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.2.
In hoger beroep spitst de discussie zich toe op de vraag of er in de kamers elementaire voorzieningen als een keuken of kookgelegenheid (als bedoeld in de 16.2 van de rechtbankuitspraak genoemde jurisprudentie) aanwezig zijn.
Gelijk de rechtbank is het Hof namelijk van oordeel dat een keuken of een kookgelegenheid, naar maatstaven van de huidige tijd gemeten, tot de elementaire voorzieningen behoort die een verblijfplaats bestemd en geschikt maken om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen (en daarmee tot een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet).
Belanghebbendes stelling in hoger beroep dat naar maatstaven van de huidige tijd een keuken of een kookgelegenheid niet langer tot de elementaire voorzieningen behoort die een woning bestemd en geschikt maken om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen volgt het Hof dan ook niet. De ter onderbouwing van deze stelling overgelegde nieuwsberichten die zien op “keukenloze” appartementen in wereldsteden als New York, Tokio, Londen en Amsterdam maken die conclusie niet anders. Uit deze nieuwsberichten valt niet op te maken dat er daadwerkelijk naar de maatstaven van de huidige tijd sprake is van een substantiële wijziging in opvattingen over wonen en voorts missen zij naar het oordeel van het Hof relevantie voor de onderhavige situatie (kamers in een hotel in [plaats] welke worden verhuurd aan arbeidsmigranten). Deze stukken overtuigen het Hof derhalve niet dat het te hanteren toetsingskader anders dient te zijn.
5.3.
In de kamers bevond zich geen gelegenheid tot het bereiden van voedsel op een (vaste) warmtebron; er was, in de woorden van belanghebbende, geen kookplaat. De door de belanghebbende ingebrachte foto’s en inventarislijst (zie 2.4) bevestigen dit beeld.
De (ook op de foto’s vastgelegde) gezamenlijke ruimte in het hotel waarin de arbeidsmigranten voedsel op vaste warmtebronnen konden bereiden kan voorts niet worden beschouwd als een in de kamer aanwezige voorziening voor het bereiden van voedsel op een vaste warmtebron. Het ontbreken van een gelegenheid tot het bereiden van voedsel op een (vaste) warmtebron in de kamers brengt naar het oordeel van het Hof mee dat er geen keuken of een kookgelegenheid in de kamers aanwezig is. Alsdan is de conclusie dat elementaire voorzieningen ontbreken die een verblijfplaats (de kamers in het hotel) bestemd en geschikt maken om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. De kamers kunnen dan ook reeds om deze reden niet als gemeubileerde woning in de zin van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet worden aangemerkt. Alsdan kan geen sprake zijn van de heffing van woonforensenbelasting en heeft belanghebbende geen recht op toepassing van de samenloopvrijstelling.
5.4.
Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, M.J. Leijdekker en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 23 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.