ECLI:NL:HR:1995:AA1508

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30790
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • C.H.M. Jansen
  • Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over woonforensenbelasting en geschiktheid van een woonschip als gemeubileerde woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 19 oktober 1994 een aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente Boarnsterhim voor het jaar 1988 heeft gehandhaafd. De aanslag was opgelegd omdat belanghebbende zonder hoofdverblijf in de gemeente, gedurende meer dan negentig dagen van dat jaar, een gemeubileerde woning beschikbaar hield. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafden de Burgemeester en Wethouders de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit Hof bevestigde de uitspraak van de Burgemeester en Wethouders, maar deze beslissing werd door de Hoge Raad op 2 maart 1994 vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Het Gerechtshof te Arnhem bevestigde echter opnieuw de uitspraak van de Burgemeester en Wethouders. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld en een middel van cassatie aangevoerd. De Hoge Raad beoordeelt het middel en stelt vast dat volgens artikel 1 van de Verordening woonforensenbelasting in de gemeente Boarnsterhim een directe belasting wordt geheven van natuurlijke personen die zonder hoofdverblijf in de gemeente, gedurende meer dan negentig dagen, een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

Het Hof oordeelde dat het woonschip van belanghebbende in het onderhavige jaar als een gemeubileerde woning moest worden aangemerkt, die geschikt was voor menselijke bewoning, ondanks de stelling van belanghebbende dat hij niet over adequate verwarming beschikte. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste opvatting van de relevante wetgeving en dat het middel faalt. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 oktober 1994 betreffende de aan hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente Boarnsterhim.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 ter zake van het zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning, een aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente Boarnsterhim opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim is gehandhaafd.
2. Tot verwijzing leidend geding Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het Ge rechtshof te Leeuwarden. De uitspraak van dit Hof van 2 april 1993 is op het beroep van Burgemeester en Wethouders bij arrest van de Hoge Raad van 2 maart 1994, nr. 29.642, BNB 1994/115, vernietigd met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
3. Geding na verwijzing Het Gerechtshof te Arnhem - verder het Hof - heeft de uitspraak van Burgemeester en Wethouders bevestigd.
4. Geding in cassatie Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie aangevoerd. Burgemeester en Wethouders hebben een vertoogschrift ingediend.
5. Beoordeling van het middel 5.1. Ingevolge artikel 1 van de Verordening woonforensenbelasting wordt in de gemeente Boarnsterhim onder de naam van woonforensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. 5.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes woonschip in het onderhavige jaar was aan te merken als een gemeubileerde woning welke op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt was om enigszins duurzaam - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - voor menselijke bewoning te dienen en dat daaraan niet af doet belanghebbendes stelling dat hij niet over een adequate verwarming beschikte. 5.3. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 1 van de Verordening en in artikel 275 van de toenmalige Gemeentewet en kan voor het overige als zijnde van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het middel faalt derhalve.
6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 november 1995 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren C.H.M. Jansen en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken.