ECLI:NL:HR:1995:AA1571

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30280
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Wildeboer
  • Urlings
  • Zuurmond
  • Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over woonforensenbelasting en geschiktheid van een zomerwoning als woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de aan wijlen Y opgelegde aanslag in de woonforensenbelasting voor het jaar 1988. De aanslag was opgelegd omdat Y, zonder hoofdverblijf in de gemeente, meer dan negentig dagen van dat jaar een gemeubileerde woning ter beschikking had. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de gemeente deze, waarna de zoon van Y in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de aanslag en de uitspraak van de gemeente, wat leidde tot het cassatieberoep van de Burgemeester en Wethouders.

In cassatie werd de vraag behandeld of de zomerwoning van Y als woning in de zin van artikel 275 (oud) van de Gemeentewet kan worden aangemerkt. Het Hof had geoordeeld dat de zomerwoning niet geschikt was voor normale menselijke bewoning, wat de Hoge Raad bevestigde. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat het feitelijke oordeel niet onbegrijpelijk was. Hierdoor kon het in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

De Hoge Raad besloot het beroep te verwerpen en stelde belanghebbende in de gelegenheid om zich uit te laten over een eventuele veroordeling in de proceskosten. Dit arrest werd op 26 april 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, en werd in het openbaar uitgesproken. Tevens werd er een griffierecht van ƒ 300,-- opgelegd aan de Burgemeester en Wethouders, dat verrekend kan worden met een eerder betaald recht van ƒ 150,--.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 april 1994 betreffende de aan wijlen Y voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente Boarnsterhim.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan wijlen Y is voor het jaar 1988 ter zake van het zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning, een aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente Boarnsterhim opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim is gehandhaafd. De zoon van de belastingplichtige (hierna: belanghebbende) is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak, alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel Het Hof heeft voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige zomerwoning een woning in de zin van artikel 275 (oud) van de Gemeentewet is, terecht beslissend geoordeeld of de zomerwoning geschikt is om - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - enigszins duurzaam voor normale menselijke bewoning te dienen. 's Hofs oordeel dat zulks niet het geval is geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. In het licht van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd behoefde het ook geen nadere motivering dan het Hof heeft gegeven. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is op 26 april 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt`, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van Burgemeester en Wethouders wordt geheven een griffierecht van ƒ 300,--, dat kan worden verrekend met het recht van ƒ 150,-- dat door Burgemeester en Wethouders bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke, zodat resteert te betalen ƒ 150,--.