ECLI:NL:GHAMS:2021:3270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
23-002905-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden onder invloed van alcohol met bromfiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van het besturen van een bromfiets onder invloed van alcohol op 10 maart 2017 in Amsterdam. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld in het licht van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 en het ne bis in idem-beginsel. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de vervolging niet ontvankelijk was vanwege dubbele bestraffing en schending van de goede procesorde, aangezien de verdachte door de recidiveregeling zijn rijbewijs verliest en aanzienlijke kosten heeft gemaakt voor een geschiktheidsonderzoek bij het CBR. Het hof oordeelde echter dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet in het geding was en dat de gevolgen van de veroordeling niet in strijd waren met de beginselen van een goede procesorde.

Het hof heeft vervolgens de bewijsoverwegingen behandeld. De raadsvrouw stelde dat de bloedafname niet binnen de voorgeschreven termijn van 90 minuten was uitgevoerd, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof achtte de resultaten van het bloedonderzoek bruikbaar voor het bewijs en concludeerde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks eerdere veroordelingen voor rijden onder invloed, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen, gezien het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002905-19
datum uitspraak: 1 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-017485-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Amsterdam als bestuurder van bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,92 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en daartoe aangevoerd dat sprake is van dubbele bestraffing en/of schending van beginselen van een goede procesorde nu als gevolg van de recidiveregeling als bedoeld in artikel 123b Wegenverkeerswet 1994 bij een veroordeling het rijbewijs van de verdachte van rechtswege ongeldig wordt verklaard. Daarbij is van belang dat door de overheid deze wettelijke bepaling niet meer als wenselijk wordt beschouwd, gelet op het wetsvoorstel dat ertoe strekt de recidiveregeling te vervangen. Daarnaast dient in de beoordeling te worden betrokken dat vanwege het onderhavige feit de verdachte een geschiktheidsonderzoek via het CBR heeft moeten ondergaan, hetgeen hem ruim €1.200,00 heeft gekost en waarbij de geldigheid van zijn rijbewijs twee jaar is geschorst geweest. Deze gevolgen dienen als een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM worden beschouwd. Bovendien is bij het geschiktheidsonderzoek bij het CBR de rijgeschiktheid van de verdachte vastgesteld en heeft de verdachte een groot belang bij het behoud van zijn rijbewijs in verband met zijn werkzaamheden voor zijn bedrijf [bedrijf] B.V. gespecialiseerd in catering en voor het restaurant waarvan hij mede-eigenaar is. De totale gevolgen zijn dusdanig dat niet geoordeeld kan worden dat de overheidsreactie als geheel proportioneel is, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt het volgende.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging is niet in het geding door de enkele omstandigheid dat een onherroepelijke veroordeling tot gevolg heeft dat het rijbewijs op grond van artikel 123b Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) van rechtswege zijn geldigheid verliest (ECLI:NL:HR:2018:2350). Dat thans een wetsvoorstel in consultatie is dat ertoe strekt deze wettelijke bepaling te wijzigen maakt dat niet anders. Evenmin zijn de omstandigheden dat de verdachte een geschiktheidsonderzoek heeft moeten ondergaan waarvoor hij kosten heeft gemaakt, de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst geweest en hij vanwege zijn werkzaamheden een belang heeft bij het behoud van zijn rijbewijs van dien aard dat vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. In dat oordeel heeft het hof tevens de omstandigheden betrokken dat de in artikel 123b WVW genoemde referteperiode van 5 jaar bijna was verstreken op de pleegdatum en het vervolgens twee jaar heeft geduurd voordat de verdachte in eerste aanleg werd gedagvaard. Het hof wijst er op dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is niet gebleken. Wel zal het hof de door de raadsvrouw genoemde omstandigheden meewegen bij de beslissing omtrent de strafoplegging.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b WVW, nu de voorgeschreven termijn van 90 minuten, waarbinnen bloed van de verdachte moet zijn afgenomen, niet is nageleefd.
Het hof verwerpt het verweer.
Dat de verrichte bloedafname niet binnen het in artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer genoemde tijdsbestek van anderhalf uur is verricht laat onverlet dat sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b WVW (ECLI:NL:HR:2021:622). Het hof acht de resultaten van het bloedonderzoek daarom bruikbaar voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2017 te Amsterdam als bestuurder van bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,92 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,92 milligram).

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Geen oplegging van straf of maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 400,00 subsidiair 8 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bromfiets op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Hij is daarbij in botsing gekomen met een op die weg geparkeerde personenauto. Door aldus te handelen heeft hij de veiligheid in het verkeer in gevaar gebracht en zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van rijden onder invloed.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf in beginsel passend. Het hof ziet echter in het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aanleiding om te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. A.M. Kengen en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2021.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]