ECLI:NL:GHAMS:2021:2176

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
23-001662-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed van drugs en alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van het rijden onder invloed van drugs en alcohol op 22 juli 2019 in Zaandam. De tenlastelegging omvatte het besturen van een personenauto na gebruik van cannabis en alcohol, waarbij de bloedwaarden de wettelijke grenswaarden overschreden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 juli 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman gehoord. Het hof oordeelde dat, hoewel de termijn voor bloedafname en het onderzoek van het bloedmonster overschreden waren, deze overschrijdingen geen invloed hadden op de betrouwbaarheid van het onderzoek. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat dergelijke termijnoverschrijdingen niet noodzakelijkerwijs de betrouwbaarheid van de resultaten aantasten. Het hof concludeerde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, ondanks de geconstateerde vormverzuimen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van 20 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, en oordeelde dat de straf passend was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001662-20
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-025558-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 juli 2019, te Zaandam, gemeente Zaanstad, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 0,82 milligram ethanol per milliliter bloed en 3,6 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt geacht. Ter onderbouwing van haar vordering heeft de advocaat-generaal het volgende aangevoerd:
De 90-minutentermijn voor bloedafname – zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) – is weliswaar overschreden, maar dit betreft geen schending van een strikte waarborg waardoor geen sprake meer zou zijn van ‘een onderzoek’ in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster door het laboratorium – zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit – is weliswaar geschonden, maar betreft geen strikte waarborg, zodat het resultaat van het bloedonderzoek voor het bewijs kan worden gebruikt, daarbij mede in aanmerking nemend dat het bloedmonster bij het laboratorium is bewaard conform de eisen gesteld in de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, namelijk bij een temperatuur van -20C.
De overschrijding van de hiervoor genoemde termijnen dienen te worden beoordeeld in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte door overschrijding van de 90-minutentermijn een tentamen heeft gemist. Er kan worden volstaan met enkele constatering van de vormverzuimen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het resultaat van het bloedonderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de 90-minutentermijn voor bloedafname - zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Besluit - is overschreden en daardoor sprake is van een vormverzuim als gevolg waarvan de verdachte nadeel heeft geleden.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van artikel 12, derde lid, van het Besluit
Artikel 12, derde lid, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen of een of meer van de stoffen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.’
Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Om 4:10 uur is de medewerking van de verdachte aan de voorlopige speekseltest gevorderd en om 5:55 uur is het bloed van de verdachte afgenomen. De termijn van anderhalf uur is daarmee met vijftien minuten overschreden. Uit het dossier blijkt niet van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van deze termijn kon worden afgeweken.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg van de termijnoverschrijding moet zijn. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de in artikel 12, derde lid, van het Besluit genoemde termijn behoort tot het stelsel van waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:619-623) blijkt dat de genoemde termijn ‘niet rechtstreeks in verband staat met de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het verrichte onderzoek.’ De Hoge Raad overweegt daartoe:
‘Aan de in artikel 12 lid 3 Besluit opgenomen termijnstelling ligt, blijkens de nota van toelichting daarop, in de kern ten grondslag dat door tijdsverloop de concentratie van de in artikel 2 Besluit aangewezen stoffen in het bloed vermindert, waardoor een langer durend tijdsverloop ertoe kan leiden dat de in het afgenomen bloed gemeten concentratie onder de toegestane grenswaarde komt. Daarmee wordt “het risico steeds groter (...) dat de bestuurder ten aanzien van wie op basis van een speekselonderzoek of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties een verdenking van drugsgebruik is gerezen, naar aanleiding van het bloedonderzoek vrijuit gaat”. Dat betekent echter niet dat een onderzoek waarbij eerst na het verstrijken van het tijdsbestek van anderhalf uur bloed is afgenomen, geen betrouwbaar resultaat geeft van de – voor de bewezenverklaring beslissende – op dat moment in het afgenomen bloed aanwezige concentratie van die stoffen.’
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat hoewel de termijn van anderhalf uur (in geringe mate) is overschreden dit niet de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek aantast.
De conclusie op grond van het voorgaande zal hierna worden besproken.
Ten aanzien van artikel 16, eerste lid, van het Besluit
‘De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.’
De nota van toelichting (Stb 2016, 529) bij artikel 16 Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Artikel 16 bevat verplichtingen voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht. Deze voorschriften dienen mede ter uitwerking van artikel 51l van het Wetboek van Strafvordering waarin eisen aan het verslag van een deskundige zijn gesteld.
In artikel 16, eerste en tweede lid, is bepaald dat de onderzoeker binnen twee weken het bloedonderzoek moet uitvoeren en dat hij van de resultaten van het onderzoek een met redenen omkleed schriftelijk verslag opmaakt en dat verslag ondertekent. (...)’.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de bloedmonsters door laboratorium Mönchengladbach (Duitsland) zijn ontvangen op 26 juli 2019 en dat het onderzoeksrapport dateert van 13 augustus 2019. Uit het dossier blijkt niet wanneer het bloed is onderzocht. Gelet op het ruime tijdsverloop van achttien dagen tussen de ontvangst van het bloed en de datum van het onderzoeksrapport, kan het hof zonder nadere informatie niet vaststellen dat het onderzoek van de bloedmonsters binnen twee weken na ontvangst daarvan door het laboratorium is verricht. Het hof oordeelt dat artikel 16, eerste lid, van het Besluit is geschonden.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit genoemde termijn behoort tot het stelsel van waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoren onder meer de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Uit de nota van toelichting blijkt niet dat de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit opgenomen termijn tot doel heeft de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.
In het dossier bevindt zich een verklaring van dr. [naam], forensisch onderzoeker toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) van 26 maart 2021. Hierin staat onder meer:
‘Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. De ene stof breekt sneller af dan de andere, en sommige stoffen breken niet of nauwelijks af. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa -20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek.’
Uit het dossier blijkt voorts dat de bloedmonsters op de voorgeschreven wijze door het laboratorium zijn bewaard (namelijk: bij een temperatuur van ten hoogste -20 C). Gelet daarop en gelet op de hiervoor aangehaalde verklaring is de overschrijding van de onderzoekstermijn in deze zaak niet van invloed geweest op de resultaten van het onderzoek. Ook anderszins is niet gebleken van schending van enige in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Een onderzoek waarbij het bloed eerst na het verstrijken van het tijdsbestek van twee weken wordt onderzocht, geeft immers onder deze omstandigheden nog steeds een betrouwbaar resultaat van de – voor de bewezenverklaring beslissende – in het afgenomen bloed aanwezige concentratie van rijgevaarlijke stoffen. Daaruit volgt dat het voorschrift niet rechtstreeks in verband staat met de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het verrichte onderzoek (vgl. voor deze maatstaf Hoge Raad 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:619).
Nu ook anderszins niet is gebleken van schending van enig in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek acht het hof de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar en zullen de resultaten daarvan worden gebruikt voor het bewijs.
Conclusie
Het hof oordeelt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorts oordeelt het hof dat – nu de termijn van anderhalf uur is overschreden en niet vastgesteld kan worden dat het bloedonderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht – wel sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte hiervan enig nadeel heeft ondervonden. In het bijzonder kan het hof niet uit stukken afleiden dat sprake is van een gemist tentamen en evenmin dat, zo hij al een tentamen heeft gemist, dit verband houdt met de overschrijding van de termijn, mede in aanmerking genomen dat de verdachte die ochtend om 6.45 uur is heengezonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van de vormverzuimen en hier geen gevolgen aan verbinden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2019, te Zaandam, gemeente Zaanstad, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis in combinatie met alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij de aangewezen stof cannabis 3,6 microgram THC per liter bloed bedroeg en bij alcohol 0,82 milligram ethanol per milliliter bloed.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft in geval van strafoplegging verzocht dat geen hogere straf wordt opgelegd dan die door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd onder invloed van cannabis en alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs en alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Zeker bij gecombineerd middelengebruik, zoals bij de verdachte het geval was, is sprake van een aanzienlijk groter risico voor de verkeersveiligheid. De verdachte heeft zich daarvan niets aangetrokken en het hof acht dit kwalijk. Hij heeft zich bijzonder onverantwoordelijk gedragen door onder invloed van drugs en alcohol deel te nemen aan het verkeer.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en mede in aanmerking nemend dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit reeds straffen in andere zaken zijn opgelegd, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, zal het hof volstaan met een taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende en overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal, een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. C.N. Dalebout en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.
mrs. Dalebout en Van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]