ECLI:NL:GHAMS:2021:2170

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
23-002162-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van drugs met overschrijding van onderzoekstermijn bloedmonster

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van drugs, specifiek cocaïne, GHB en amfetamine, op 19 oktober 2019 te Sint Maartensvlotbrug. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte had vrijgesproken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Het hof overwoog dat de termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster door het laboratorium was overschreden, maar dat dit geen invloed had op de betrouwbaarheid van de resultaten, aangezien het bloedmonster onder de juiste omstandigheden was bewaard. De verdachte werd als 'first offender' aangemerkt, ondanks eerdere veroordelingen voor andere misdrijven. Het hof legde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van negen maanden, in combinatie met een taakstraf van 30 uren. Daarnaast werden diverse in beslag genomen goederen, waaronder een weegschaal en verdovende middelen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002162-20
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-116724-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Sint Maartensvlotbrug. gemeente Schagen een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en GHB en amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 120 microgram cocaïne per liter bloed en 92 milligram GHB per liter bloed en/of 140 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt geacht.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster door het laboratorium – zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) – weliswaar is geschonden, maar dat dit geen strikte waarborg betreft en dat het resultaat van het bloedonderzoek dus voor het bewijs kan worden gebruikt. De advocaat-generaal heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat het bloedmonster in het laboratorium is bewaard conform de eisen gesteld in de bijlage bij de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, namelijk bij een temperatuur van -20C.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de hiervoor genoemde termijn dient te worden beoordeeld in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat kan worden volstaan met enkele constatering van het vormverzuim.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs in het bloed van de verdachte niet voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster door het laboratorium - zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit - is geschonden, dat dit een strikte waarborg betreft en dat dus geen sprake is van ‘een onderzoek’ in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De onderzoeker (…) verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.’
De nota van toelichting (Stb 2016, 529) bij artikel 16 Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Artikel 16 bevat verplichtingen voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht. Deze voorschriften dienen mede ter uitwerking van artikel 51l van het Wetboek van Strafvordering waarin eisen aan het verslag van een deskundige zijn gesteld.
In artikel 16, eerste en tweede lid, is bepaald dat de onderzoeker binnen twee weken het bloedonderzoek moet uitvoeren en dat hij van de resultaten van het onderzoek een met redenen omkleed schriftelijk verslag opmaakt en dat verslag ondertekent. (...)’.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de bloedmonsters door laboratorium Mönchengladbach (Duitsland) zijn ontvangen op 23 oktober 2019 en dat het onderzoeksrapport dateert van 19 november 2019. Uit het dossier blijkt niet wanneer het bloed is onderzocht. Gelet op het ruime tijdsverloop van 27 dagen tussen de ontvangst van het bloed en de datum van het onderzoeksrapport, kan het hof zonder nadere informatie niet vaststellen dat het onderzoek van de bloedmonsters binnen twee weken na ontvangst daarvan door het laboratorium is verricht. De termijn is met ten hoogste 13 dagen overschreden. Het hof oordeelt dat artikel 16, eerste lid, van het Besluit is geschonden.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit genoemde termijn behoort tot het stelsel van waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. Hoge Raad 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952 en Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). Tot die waarborgen behoren onder meer de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Uit de nota van toelichting blijkt niet dat de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit opgenomen termijn tot doel heeft de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.
In het dossier bevindt zich een verklaring van dr. [naam], forensisch onderzoeker toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) van 26 maart 2021. Hierin staat onder meer:
‘Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. De ene stof breekt sneller af dan de andere, en sommige stoffen breken niet of nauwelijks af. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa -20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek.’
Uit het dossier blijkt voorts dat de bloedmonsters op de voorgeschreven wijze door het laboratorium zijn bewaard (namelijk: bij een temperatuur van ten hoogste -20C). Gelet daarop en op de hiervoor aangehaalde verklaring is de overschrijding van de onderzoekstermijn in deze zaak niet van invloed geweest op de resultaten van het onderzoek. Een onderzoek waarbij het bloed eerst na het verstrijken van het tijdsbestek van twee weken wordt onderzocht, geeft immers onder deze omstandigheden nog steeds een betrouwbaar resultaat van de – voor de bewezenverklaring beslissende – in het afgenomen bloed aanwezige concentratie van rijgevaarlijke stoffen. Daaruit volgt dat het voorschrift niet rechtstreeks in verband staat met de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het verrichte onderzoek (vgl. voor deze maatstaf Hoge Raad 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:619). Ook anderszins is niet gebleken van schending van enige in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Het hof oordeelt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De door de raadsman aangehaalde omstandigheid dat het bloed in het buitenland is onderzocht en de in verband daarmee aangehaalde jurisprudentie maakt dat oordeel niet anders, gelet op het feit dat het laboratorium dat het bloed heeft onderzocht een geaccrediteerd laboratorium betreft in de zin van artikel 14, eerste lid, van het Besluit en het onderzoek dus ook in die zin voldoet aan de eisen.
Voorts oordeelt het hof dat – nu niet vastgesteld kan worden of het bloedonderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht – wel sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gesteld noch gebleken is welk nadeel de verdachte door dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hier verder geen gevolgen aan verbinden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2019 te Sint Maartensvlotbrug, gemeente Schagen, een voertuig, te weten personenauto, heeft bestuurd na gebruik van meerdere in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en GHB en amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof vermelde meetbare stof 120 microgram cocaïne per liter bloed en 92 milligram GHB per liter bloed en 140 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft in geval van strafoplegging verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte
first offenderwas en dat het om een oud feit gaat. Gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de raadsman verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft auto gereden onder invloed van cocaïne, GHB en amfetamine. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Zeker bij gecombineerd middelengebruik, zoals bij de verdachte het geval was, is sprake van een aanzienlijk groter risico voor de verkeersveiligheid. De verdachte heeft zich daarvan niets aangetrokken en het hof acht dat zeer kwalijk. Hij heeft zich bijzonder onverantwoordelijk gedragen door onder invloed van diverse drugs deel te nemen aan het verkeer en mag van geluk spreken dat er geen ernstige ongelukken zijn gebeurd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2021 is hij eerder onherroepelijk voor misdrijven veroordeeld, maar betreffen dat andersoortige, zodat het hof hem ten aanzien van het rijden onder invloed als zogeheten first offender zal aanmerken. Daarnaast blijkt uit dit uittreksel dat de verdachte na dit feit diverse keren is veroordeeld, onder meer tot taakstraffen en vrijheidsbenemende straffen.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel de door de advocaat-generaal gevorderde straf, te weten een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De verdachte was in het verleden zwaar drugsverslaafd. Hij is inmiddels ruim één jaar clean, heeft een baan, een partner en een kind voor wie hij mede verantwoordelijkheid draagt. De verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben. Daarnaast voert hij een aantal forse taakstraffen uit die hem na het begaan van het onderhavige feit zijn opgelegd en zal hij nog drie maanden de gevangenis in moeten, vanwege een veroordeling die eveneens na dit feit is uitgesproken. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en vooral gelet op de straffen die de verdachte na het bewezenverklaarde feit zijn opgelegd, zal het hof ten voordele van de verdachte afwijken van de vordering van de advocaat-generaal.
Omwille van de verkeersveiligheid acht het hof oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden. Alles afwegende en mede in aanmerking genomen de hierna te noemen verbeurdverklaring en de maatregel van onttrekking aan het verkeer die het hof zal opleggen, acht het hof een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, passend en geboden.
Het hof ziet geen aanleiding tegemoet te komen aan het verzoek van de raadsman de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Het hof acht het feit daarvoor veel te ernstig.
In beslag genomen goederen
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat er bij het opsporingsonderzoek diverse goederen in beslag zijn genomen onder de verdachte, te weten:
1. een weegschaal;
2. verdovende middelen;
3. een machete;
4. papiergeld € 525,00 (vijfhonderd en vijfentwintig euro);
5. vijf telefoons.
De politierechter heeft geen beslissing genomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het in beslag genomen geld verbeurd wordt verklaard, omdat de verdachte heeft bekend dat het om drugsgeld gaat.
De raadsman heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen geld verzocht het beslag op te heffen. Daarbij heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte ten aanzien van het geld niet als een bekentenis dat het om drugsgeld gaat kan worden aangemerkt en dat geen sprake is van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof overweegt als volgt.
De rechter is op grond van artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, verplicht een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen, welke nog niet zijn teruggegeven. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bovengenoemde onder 1 tot en met 5 in beslag genomen goederen mogelijk niet aan de verdachte zijn teruggegeven, zodat het hof daarover een beslissing zal nemen.
Het hof acht aannemelijk dat de onder 1 genoemde weegschaal de verdachte toebehoort en dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde met behulp van die weegschaal is begaan. De verdachte heeft immers gereden onder invloed van drugs en heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de weegschaal gebruikt voor het wegen van drugs. Het hof zal deze daarom verbeurd verklaren.
Het hof acht aannemelijk dat de onder 2 genoemde verdovende middelen de verdachte toebehoren. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang en zij kunnen dienen tot de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 genoemde goederen is onduidelijk of deze inbeslaggenomen voorwerpen al dan niet aan de verdachte zijn teruggegeven. Voor zover daarop nog beslag rust, geldt het volgende. Het hof kan op basis van het dossier niet vaststellen dat sprake is van een verband met het bewezenverklaarde feit of een soortgelijk feit. Dat de verdachte ten aanzien van het in beslag genomen geld ter zitting heeft bekend dat het om drugsgeld gaat, maakt dat niet anders. Het hof zal gelasten dat de machete, het geld en de telefoons aan de verdachte worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. weegschaal.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. verdovende middelen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. machete;
4. papiergeld € 525,00 (vijfhonderd en vijfentwintig euro);
5. vijf telefoons.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.
mrs. Dalebout en Van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]