In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een ex-werknemer, aangeduid als [appellant], en zijn voormalige werkgever, Solera Nederland B.V. De ex-werknemer had in 2016 een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden werd beëindigd. De werkgever vorderde in eerste aanleg betaling van € 41.310,45 van de ex-werknemer, ter zake van loonbelasting die Solera aan de Belastingdienst had afgedragen over inkomsten die de ex-werknemer in 2014 en 2015 had ontvangen uit een aandelenoptieregeling. De kantonrechter had de vordering van Solera toegewezen, waarbij werd overwogen dat de ex-werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst gehouden was om dit bedrag te vergoeden.
In hoger beroep heeft de ex-werknemer betoogd dat Solera geen verhaalsmogelijkheid had, omdat er geen naheffingsaanslag was ingediend door de Belastingdienst. Het hof oordeelde echter dat de werkgever wel degelijk het recht had om het bedrag te verhalen, ook al was er geen formele naheffingsaanslag. Het hof stelde vast dat de ex-werknemer niet had aangetoond dat hij de ontvangen bedragen had opgegeven bij zijn belastingaangifte en dat hij niet had gemotiveerd dat er al belasting was ingehouden. Het hof concludeerde dat de vaststellingsovereenkomst geen afstand deed van de mogelijkheid voor Solera om het bedrag te verhalen, en dat de werkgever niet in strijd met goed werkgeverschap handelde door dit verhaal te eisen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de ex-werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.