4.3.1.Belanghebbende heeft voorts het standpunt ingenomen dat de in rekening gebrachte belastingrente dient te worden gematigd omdat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt als volgt overwogen:
22. Subsidiair heeft eiseres verzocht de belastingrente te verminderen wat betreft de rente berekend over de periode tussen 20 mei 2016 en 8 april 2017. Zij is van mening dat het feit dat de definitieve aanslag 2014 eerst op 25 maart 2017 is opgelegd voor rekening van verweerder dient te komen.
23. Artikel 21 leden 1 en 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bepalen voor zover hier relevant het volgende:
“1. De verrekening van een verlies met de belastbare winst, onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van een voorafgaand jaar geschiedt door vermindering van de aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur.
[…]
3. Voorafgaand aan de vermoedelijke vaststelling van de in het eerste lid bedoelde beschikking kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking volgens door onze Minister te stellen regelen een voorlopige verliesverrekening verlenen tot ten hoogste het bedrag waarop de vermindering vermoedelijk zal worden vastgesteld.”
24. Ter gelegenheid van de invoering van voormeld artikel 21, lid 3, is in de Memorie van Toelichting het volgende overwogen:
“Juist bij achterwaartse verliescompensatie is de belastingplichtige bij het zo snel mogelijk kunnen beschikken over de terugverwachte middelen ten zeerste gebaat. Met een dergelijke verrekening is echter vaak heel wat tijd gemoeid. Voordat tot achterwaartse verliesverrekening kan worden overgegaan, zullen de aanslagen over de voorafgaande jaren moeten zijn vastgesteld en zal de aangifte over het verliesjaar moeten zijn ingediend. Deze aangifte moet even grondig worden beoordeeld als een aangifte die tot een aanslag leidt. Omdat het hier vaak om minder eenvoudige situaties gaat, is hiermee veelal geruime tijd gemoeid. Voor de belastingplichtige brengt dit met zich mee dat hij in de regel een vermindering als gevolg van de verliesverrekening op zijn vroegst ruim een jaar na afloop van het verliesjaar kan verwachten. Daarom wordt in navolging van de aanbevelingen van de Interdepartementale werkgroep Fiscale Maatregelen ten bate van het midden- en kleinbedrijf voorgesteld de mogelijkheid te openen aan de definitieve beschikking een voorlopige teruggaaf te laten voorafgaan. Dit gebeurt door wijziging van de desbetreffende artikelen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Zo'n voorlopige teruggaaf, eerder ook wel voorlopige carry-backbeschikking genoemd, wordt na een marginale beoordeling verleend.”
(MvT, Kamerstukken II 1983/84, 18 323, nr. 3, p. 9–10).
25. Het wettelijk systeem is derhalve, zoals blijkt uit de wettekst en de Memorie van Toelichting daarbij, dat weliswaar de bedoeling van de wetgever is dat zo snel mogelijk een voorlopige carry-back beschikking wordt afgegeven, maar dat eerst een aanslag over het winstjaar moet zijn vastgesteld, voordat de voorlopige carry-back beschikking kan worden gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente in zoverre overeenkomstig het wettelijke systeem is berekend.
26. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus dat zij bepleit dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel de belastingrente gematigd zou moeten worden. De Hoge Raad heeft in dat verband in zijn arrest van 11 mei 2012, nr. 11/02195, ECLI:NL:HR:2012:BW5401 het volgende overwogen: “3.4.4. Belanghebbende heeft zich voor de Rechtbank op het standpunt gesteld dat de Inspecteur de heffingsrente had moeten matigen, naar de Hoge Raad begrijpt met een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel. Voor een dergelijke matiging kan reden zijn indien de inspecteur met het opleggen van een navorderingsaanslag onredelijk lang heeft gewacht, terwijl hij wist, of behoorde te weten, dat de belastingplichtige hierdoor per saldo een rentenadeel lijdt, bijvoorbeeld in een situatie van achterwaartse verliesverrekening.”
Hoewel het in het arrest van de Hoge Raad ging om een navorderingsaanslag, en in deze procedure om een primitieve aanslag, valt niet in te zien dat daarvoor een andere beoordeling zou gelden.
27. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft op 20 mei 2016 haar aangifte vennootschapsbelasting 2015 ingediend en een verzoek tot voorlopige verliesverrekening gedaan. Na 29 september 2016, het moment waarop verweerder na het inwinnen van inlichtingen bij eiseres en intern overleg haar voorlopige standpunt betreffende de verrekening van bronbelasting in 2014 had bepaald en aan eiseres kenbaar gemaakt, stond niets meer aan het opleggen van een aanslag 2014 in de weg. Verweerder heeft immers niet onderbouwd waarom nog nader intern overleg noodzakelijk was en waaruit dit overleg heeft bestaan, terwijl vast staat dat in het standpunt van verweerder geen wijziging meer is gekomen. Dit wachten met het opleggen van de aanslag 2014 en geven van een beschikking voorlopige verliesverrekening, terwijl verweerder moet hebben geweten dat eiseres hierdoor een rentenadeel zou leiden, dient onder deze omstandigheden voor zijn rekening te komen en de belastingrente dient in zoverre op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel gematigd te worden.
28. Rekening houdend met een termijn van 2 weken na 29 september 2016 voor het administratieve proces bij verweerder, dient de belastingrente derhalve gematigd te worden, en geen rente berekend te worden over de periode vanaf 14 oktober 2016 tot en met 25 maart 2017. Dit resulteert volgens berekening van de rechtbank in een vermindering van de belastingrente met € 7.046.
29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard.”