ECLI:NL:GHAMS:2020:2799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
000558-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand in strafzaak na verjaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Zilver, om schadevergoeding voor gemaakte kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoekschrift is op 19 juni 2020 ingediend en betreft kosten van € 125.632,23 voor rechtsbijstand in de strafzaak en € 550,00 voor de verzoekschriftprocedure. De advocaat-generaal heeft op 5 augustus 2020 geadviseerd het verzoek af te wijzen. De strafzaak, met parketnummer 23-000195-14, eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, omdat de Hoge Raad op 24 maart 2020 oordeelde dat het recht tot strafvervolging was verjaard.

Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange duur van de strafprocedure, die niet aan verzoeker kan worden verweten. De advocaten van verzoeker hebben betoogd dat er gronden van billijkheid zijn voor toewijzing van het verzoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid zijn voor toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, aangezien de verjaring van het recht tot strafvervolging niet voldoende is om tot toekenning over te gaan. Wel heeft het hof besloten om een vergoeding van € 550,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige raadkamer, waarin de rechters R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en M. van der Horst zitting hadden. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting op 6 oktober 2020. De voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, waarbij het bedrag van € 550,00 moet worden overgemaakt op een specifieke bankrekening.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000558-20 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-000195-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
gevestigd te [plaats] aan de [adres 1], domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R. Zilver,
[adres 2].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 19 juni 2020 ingekomen.
Op 5 augustus 2020 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 22 september 2020 de advocaat-generaal en twee waarnemend advocaten van verzoeker, mr. S. Önemli en mr. J.B. Boone, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 125.632,23;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 24 maart 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen. De strafprocedure is slechts geëindigd zonder oplegging van straf omdat de Hoge Raad op 24 maart 2020 heeft geoordeeld dat het recht tot strafvervolging ten aanzien van alle onderdelen van het door het hof bewezen verklaarde feit 2 was verjaard.
De advocaten van verzoeker hebben gesteld dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de vervolging in de betreffende strafzaak zeer lang heeft geduurd zonder dat dit aan verzoeker kan worden verweten.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is bij arrest van het hof van 26 april 2017 veroordeeld tot een geldboete van € 200.000,00 wegens
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, opzettelijk begaan door een rechtspersoon,
en
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, opzettelijk begaan door een rechtspersoon,
en
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
De Hoge Raad heeft bij zijn arrest van 24 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:509, het arrest van het hof en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2014 voor wat betreft de beslissingen over het aan verzoeker onder 2 tenlastegelegde vernietigd en heeft het openbaar ministerie in de vervolging wat betreft het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring van het recht tot strafvervolging.
Het hof heeft kennis genomen van de uitspraak van de bestuursrechter van de Rechtbank Rotterdam van 24 februari 2009 (ECLI:NL:RBROT:2009:BH4114) en die van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 18 oktober 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BU3246). In deze door verzoeker aangespannen procedures tegen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is, kort samengevat, in hoogste instantie beslist dat de AFM op goede gronden geen vergunning heeft verleend omdat niet is aangetoond dat de bedrijfsvoering van verzoeker zodanig is ingericht dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt, dat de betrouwbaarheid van haar beleidsbepalers buiten twijfel staat en dat haar beleidsbepalers deskundig zijn. Dit onherroepelijk oordeel van de bestuursrechters heeft in belangrijke mate ten grondslag gelegen aan de bewijsvoering en bewezenverklaring van het aan verzoeker onder 2 tenlastegelegde feit, waarin verzoeker wordt verweten opzettelijk zonder vergunning beleggingsproducten te hebben aangeboden.
Bij deze stand van zaken en alles in samenhang bezien ontbreken naar het oordeel van het hof gronden van billijkheid om tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak over te gaan. De enkele omstandigheid dat het recht tot strafvervolging voor dit feit is verjaard, geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 6 oktober 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Ausma de Jong Advocaten o.v.v. schadevergoeding [verzoeker]
Amsterdam, 6 oktober 2020,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.