ECLI:NL:GHAMS:2020:2799
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand in strafzaak na verjaring
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Zilver, om schadevergoeding voor gemaakte kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoekschrift is op 19 juni 2020 ingediend en betreft kosten van € 125.632,23 voor rechtsbijstand in de strafzaak en € 550,00 voor de verzoekschriftprocedure. De advocaat-generaal heeft op 5 augustus 2020 geadviseerd het verzoek af te wijzen. De strafzaak, met parketnummer 23-000195-14, eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, omdat de Hoge Raad op 24 maart 2020 oordeelde dat het recht tot strafvervolging was verjaard.
Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange duur van de strafprocedure, die niet aan verzoeker kan worden verweten. De advocaten van verzoeker hebben betoogd dat er gronden van billijkheid zijn voor toewijzing van het verzoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid zijn voor toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, aangezien de verjaring van het recht tot strafvervolging niet voldoende is om tot toekenning over te gaan. Wel heeft het hof besloten om een vergoeding van € 550,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige raadkamer, waarin de rechters R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en M. van der Horst zitting hadden. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting op 6 oktober 2020. De voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, waarbij het bedrag van € 550,00 moet worden overgemaakt op een specifieke bankrekening.