ECLI:NL:GHAMS:2020:2278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
1800384 t/m 1800397 muv 1800393
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door [X]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over dertien naheffingsaanslagen parkeerbelasting die zijn opgelegd aan de besloten vennootschap [BV]. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had deze naheffingsaanslagen opgelegd omdat de auto’s van [BV] op verschillende locaties in Amsterdam waren geparkeerd zonder dat daarvoor parkeerbelasting was betaald. De rechtbank had eerder de beroepen van [X], gemachtigde van [BV], ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte [X] de juistheid van de naheffingsaanslagen en voerde aan dat hij als taxichauffeur de auto’s feitelijk had neergezet. Het Hof heeft echter vastgesteld dat [X] niet is verschenen op de zitting en dat hij zich ten onrechte als belanghebbende heeft gepresenteerd, aangezien hij niet degene was die de auto’s feitelijk op de parkeerplaatsen heeft neergezet. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van [X] niet-ontvankelijk verklaard, met de beslissing dat het griffierecht van € 126 aan [X] wordt terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om aanwezig te zijn en hun standpunten te onderbouwen in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 18/00384 tot en met 18/00392 en 18/00394 tot en met 18/00397
18 augustus 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]
(gemachtigde: [Y])
tegen de uitspraak van 23 mei 2018 in de zaken met kenmerken AMS 17/4119, AMS 17/4121, AMS 17/4122, AMS 17/4123, AMS 17/4124, AMS 17/4126, AMS 17/4128, AMS 17/4129, AMS 17/4130, AMS 17/4141, AMS 17/4142, AMS 17/4143 en AMS 17/4144 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV] dertien hierna in 2.3 nader te specificeren naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de tegen deze naheffingsaanslagen ingediende bezwaren bij uitspraken van 2 en 3 juni 2017 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 mei 2018 het beroep in de zaken met de nummers AMS 17/4119, AMS 17/4121, AMS 17/4122, AMS 17/4123, AMS 17/4124, AMS 17/4126, AMS 17/4128, AMS 17/4129, AMS 17/4130, AMS 17/4141 en AMS 17/4142, ongegrond verklaard en in de zaken met de nummers AMS 17/4143 en AMS 17/4144, waarbij de heffingsambtenaar is aangeduid als verweerder, als volgt geoordeeld:
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken 13 en 14;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen 13 en 14 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar 13 en 14;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,- (2 x € 46,-) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,-.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door [X] ingestelde hoger beroep is per faxbericht bij het Hof ingekomen op 4 juli 2018 en nader gemotiveerd per faxbericht van 20 september 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, waarna [X] een conclusie van repliek en de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek heeft genomen.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Van de zijde van [X] is niemand verschenen. De aan de gemachtigde op 2 december 2019 per aangetekende post verzonden uitnodiging is blijkens gegevens van PostNL op 4 december 2019 om 12.43 uur bezorgd en voor ontvangst getekend. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 Awb geschorst en tevens bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat en in verband daarmee op grond van artikel 8:108 Awb in verbinding met artikel 8:12 Awb mr. F.J.P.M. Haas aangewezen als raadsheer-commissaris die het vooronderzoek zal verrichten.
1.6.
Op 20 juli 2020 heeft het onderzoek ter zitting door de raadsheer-commissaris plaatsgevonden. [X] is niet verschenen. De aan [X] op 2 juni 2020 per aangetekende post verzonden oproep ( [adres 1] te [plaats] ) om op de zitting te verschijnen, onder vermelding van plaats en tijdstip, is op 5 juni 2020 bij het Hof retour gekomen met de vermelding dat deze is geweigerd. Het Hof heeft vervolgens de oproep op 20 juli 2020 bij gewone post aan [X] verstuurd. Ook deze brief is bij het Hof (op 12 juni 2020) retour gekomen met de vermelding dat de geadresseerde is verhuisd.
Voorts is aan [X] een oproep verzonden naar het adres [adres 2] te [plaats] - welke tijdens de behandeling van bovengenoemde zaken op 14 januari 2020 ter zitting als een mogelijk woonadres van [X] werd genoemd - om in persoon te verschijnen, onder vermelding van plaats en tijdstip. Blijkens gegevens van PostNL is deze brief op 3 juni 2020, om 17:31 uur bezorgd en is voor ontvangst getekend. [X] is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting van de raadsheer-commissaris doorgang heeft kunnen vinden.
1.7.
De van het verhandelde ter zitting van 14 januari 2020 en van het verhandelde ten overstaan van de raadsheer-commissaris opgemaakte processen-verbaal zijn aan deze uitspraak gehecht.
1.8.
Het Hof heeft vervolgens bij brief van 20 juli 2020 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft tenzij ten minste een van partijen schriftelijk zou laten weten van het recht op een nadere zitting gebruik te willen maken. Partijen hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.9.
In verband met langdurige ziekte van één van de leden van het hof is de samenstelling van de kamer van het hof die de onderhavige uitspraak doet gewijzigd ten opzichte van die op 14 januari 2020. Partijen zijn hiervan bij aangetekende brief van 3 augustus 2020 op de hoogte gesteld en zijn daarbij (wederom) in de gelegenheid gesteld een nadere zitting te verzoeken. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“1. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de in de naheffingsaanslagen vermelde auto’s volgens verweerder op de in de naheffingsaanslagen vermelde data waren geparkeerd op diverse locaties in [plaats] en bij controle was gebleken dat daarvoor telkens geen parkeerbelasting was betaald. (…).”
2.2.
Nu dit door partijen op zichzelf niet is bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
De onderhavige zaak heeft betrekking op dertien naheffingsaanslagen parkeerbelasting en betreffen waarnemingen in de periode van 5 januari 2017 tot en met 2 maart 2017. Chronologisch gerangschikt gaat het om naheffingen met de volgende gegevens:
Nummer Hof
Nummer
naheffingsaanslag
Nummer
rechtbank
In uitspraak rechtbank aangeduid
met nummer
18/00385
[nummer]
17/4121
2
18/00395
[nummer]
17/4142
12
18/00384
[nummer]
17/4119
1
18/00386
[nummer]
17/4122
3
18/00389
[nummer]
17/4126
6
18/00392
[nummer]
17/4130
9
18/00390
[nummer]
17/4128
7
18/00387
[nummer]
17/4123
4
18/00391
[nummer]
17/4129
8
18/00388
[nummer]
17/4124
5
18/00394
[nummer]
17/4141
11
18/00396
[nummer]
17/4143
13
18/00397
[nummer]
17/4144
14
Nummer Hof
Nummer
naheffingsaanslag
Datum
waarneming
Tijdstip waarneming
(uur.minuut)
18/00385
[nummer]
5-1-2017
12.28
18/00395
[nummer]
6-1-2017
10.08
18/00384
[nummer]
23-1-2017
12.39
18/00386
[nummer]
27-1-2017
10.03
18/00389
[nummer]
24-2-2017
9.02
18/00392
[nummer]
24-2-2017
9.11
18/00390
[nummer]
24-2-2017
12.35
18/00387
[nummer]
24-2-2017
12.36
18/00391
[nummer]
24-2-2017
13.41
18/00388
[nummer]
24-2-2017
17.17
18/00394
[nummer]
25-2-2017
19.15
18/00396
[nummer]
28-2-2017
18.15
18/00397
[nummer]
2-3-2017
22.17
Nummer Hof
Nummer
naheffingsaanslag
Kenteken
Locatie
volgens naheffingsaanslag
18/00385
[nummer]
[kenteken 1]
[adres 3]
18/00395
[nummer]
[kenteken 2]
[adres 4]
18/00384
[nummer]
[kenteken 1]
[adres 5]
18/00386
[nummer]
[kenteken 1]
[adres 6]
18/00389
[nummer]
[kenteken 3]
[adres 7]
18/00392
[nummer]
[kenteken 4]
[adres 8]
18/00390
[nummer]
[kenteken 5]
[adres 17]
18/00387
[nummer]
[kenteken 6]
[adres 10]
18/00391
[nummer]
[kenteken 7]
[adres 11]
18/00388
[nummer]
[kenteken 8]
[adres 12]
18/00394
[nummer]
[kenteken 2]
[adres 13]
18/00396
[nummer]
[kenteken 9]
[adres 14]
18/00397
[nummer]
[kenteken 10]
[adres 15]
De aangegeven locatie ligt steeds in Amsterdam. Met betrekking tot de naheffingsaanslagen met de nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] betwist [X] de juistheid van de locatie volgens de naheffingsaanslag. Volgens hem zou dit moeten zijn (achtereenvolgens) [adres 16] , [adres 17] en [adres 18] .
2.4.
De kentekens van de in de hiervoor opgenomen tabel vermelde auto’s staan alle op naam van [BV]

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd. [X] betoogt voorts dat in de zaken met de rechtbanknummers AMS 17/4143 en AMS 17/4144 de rechtbank het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting van 14 januari 2020 is toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling

4.1.
De door de gemachtigde overgelegde machtiging is afgegeven door [X] , niet door of namens [BV] In beroep of hoger beroep is niet gesteld dat het beroep (desalniettemin) is ingesteld door [X] als bestuurder van [BV] of dat hij (als bepaaldelijk daartoe gemachtigde) namens [BV] beroep heeft ingesteld.
4.2.
[X] is alleen bevoegd uit eigen hoofde rechtsmiddelen aan te wenden tegen de onderhavige naheffingsaanslagen indien hij degene is die de auto’s feitelijk heeft neergezet op de plaatsen en op de tijdstippen waarop de belastingaanslagen betrekking hebben (Hoge Raad 14 juli 2000, nr. 34578, BNB 2000/284, ECLI:NL:HR:2000:AA6508).
In het betoog van [X] ligt begrepen dat hij betoogt dat dit het geval was. Zo voert hij in beroep aan: “Hij [Hof: [X] ] is taxichauffeur en laat geregeld mensen in en uitstappen”, en in hoger beroep: “Appellant is taxichauffeur en zet geregeld de taxi neer om klanten op te halen en/of thuis te brengen. Daarbij is het mogelijk dat de auto kort wordt verlaten, bijvoorbeeld om naar de klant toe te lopen en aan te bellen”.
4.3.
Het is aan degene aan wie geen naheffingsaanslag is opgelegd maar daartegen wel rechtsmiddelen aanwendt om aannemelijk te maken dat hij degene is die de auto feitelijk heeft neergezet.
4.4.
Van de zijde van [X] is niets aangevoerd of overgelegd (bijvoorbeeld een verklaring van [BV] of rittenstaten) dat zijn bewering inhoudende dat hij degene was die de auto’s feitelijk heeft neergezet ondersteunt.
Het overzicht zoals weergegeven onder 2.3 doet in tegendeel in elk geval voor 24 februari 2017 ernstig twijfel ontstaan over de vraag of [X] degene was die de auto’s feitelijk neer heeft gezet op de parkeerplaatsen. Op die datum zijn immers zes naheffingsaanslagen opgelegd gebaseerd op waarnemingen van zes verschillende auto’s op tenminste vijf verschillende parkeerlocaties hetgeen dus betekent dat indien [X] de auto’s daadwerkelijk heeft bestuurd hij op één dag herhaaldelijk van auto is gewisseld, waarbij één keer binnen een zeer kort tijdsbestek.
4.5.
Het Hof heeft [X] – die op de zitting van 14 januari 2020 noch in persoon, noch bij gemachtigde is verschenen – schriftelijk laten weten behoefte te hebben aan een toelichting op de feitelijke gang van zaken en hem daarom opgeroepen om in persoon te verschijnen ten einde ten overstaan van de raadsheer-commissaris te worden gehoord voor het mondeling geven van inlichtingen. In de aangetekend aan [X] verzonden brief is hij er op gewezen dat hij verplicht is te verschijnen en de verlangde inlichtingen te geven en dat hij indien hij niet aan de verplichtingen voldoet het Hof daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
4.6.
Nu [X] niet is verschenen zal het Hof daaraan in het licht van hetgeen is overwogen onder 4.4. de gevolgtrekking verbinden dat [X] niet degene was die de auto’s feitelijk op de parkeerplaatsen heeft neergezet maar zich ten onrechte als zodanig in de procedures voor de belastingrechter heeft gepresenteerd. Dit voor alle in geschil zijnde naheffingsaanslagen.
4.7.
Nu er derhalve van moet worden uitgegaan dat [X] geen belanghebbende is bij de naheffingsaanslagen heeft hij evenmin enig rechtens relevant materieel belang bij de uitspraken op bezwaar. Het aanwenden van het rechtsmiddel van beroep, ongeacht de gronden waarop het steunt, kan [X] daarom niet in een betere positie brengen met betrekking tot de bestreden besluiten en eventuele bijkomende beslissingen. De tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen hadden derhalve bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moeten worden verklaard (vgl. Hoge Raad 12 mei 2017, 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844, r.o. 2.3.2). Het Hof zal dit alsnog doen; aan een (inhoudelijke) beoordeling van de uitspraken op bezwaar komt het Hof niet toe.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

5.Kosten

5.1.
De heffingsambtenaar heeft niet zijnerzijds hoger beroep of incidenteel hoger beroep ingesteld. Dit brengt mee dat de door de rechtbank uitgesproken veroordeling tot vergoeding van griffierecht en kosten in stand blijft.
5.2.
Voor vergoeding van de kosten in hoger beroep ziet het Hof geen aanleiding. De omstandigheid dat [X] zich ten onrechte heeft voorgedaan als belanghebbende en dus zonder enige redelijke grond procedures voor de belastingrechter heeft gevoerd, vormt een bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 2 lid 3 Besluit proceskosten bestuursrecht die aanleiding geeft geen kostenvergoeding toe te kennen.
5.3.
Ten aanzien van het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 126 zal het Hof bepalen dat dit door de griffier aan de indiener van het hogerberoepschrift wordt terugbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voor zover het de vergoeding van het griffierecht en de kosten betreft;
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
  • gelast de griffier aan de indiener van het hoger beroep het voor het instellen daarvan betaalde griffierecht van € 126 terug te betalen.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, C.J. Hummel en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 18 augustus 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.