ECLI:NL:GHAMS:2020:1959

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
19/00042
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake specifieke zorgkosten en aftrekbaarheid van vervoerskosten naar audiologisch centrum

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten van belanghebbende, die in 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had ontvangen. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag verminderd na bezwaar, maar de rechtbank had de belastingaanslag verder verlaagd. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij de hoogte van de persoonsgebonden aftrek en de aftrekbaarheid van vervoerskosten naar een audiologisch centrum in geschil waren. Het Hof oordeelde dat de uitgaven voor vervoer naar het audiologisch centrum, waar belanghebbende behandelingen onderging voor tinnitusklachten, als specifieke zorgkosten konden worden aangemerkt. Het Hof baseerde dit oordeel op de vaststelling dat de behandelingen op voorschrift van een arts waren gegeven en onderdeel uitmaakten van een complex van samenhangende maatregelen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de belastingaanslag tot een belastbaar inkomen van € 25.667. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00042
7 juli 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [woonplaats], belanghebbende,
(gemachtigde J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 5 december 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/1777 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur
.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.210.
1.2.
De inspecteur heeft - na daartegen gemaakt bezwaar - bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2018 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.581.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 december 2018 het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar
inkomen van € 26.409 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is geboren op 19 mei 1946 en hij is gehuwd met [Z]
2. Omstreeks 6 maart 2016 heeft eiser een aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een verzamelinkomen van € 24.504.
3. Met dagtekening 25 juni 2016 heeft verweerder aan eiser verzocht om voor 16 juli 2016 informatie te verschaffen met betrekking tot de in de aangifte opgenomen specifieke zorgkosten en giften van hem en zijn echtgenote. Met dagtekening 1 juli 2016 is de termijn voor het indienen van de gevraagde informatie verlengd tot 23 juli 2016.
4. Eiser heeft op dit verzoek om informatie gereageerd bij brief van 1 september 2016. Daarin is niet de gevraagde informatie meegezonden maar is verwezen naar de behandeling van aangiften over de jaren 2013 en 2014.
5. Bij brief van 28 september 2016 heeft verweerder zijn verzoek om bewijsstukken herhaald.
6. In reactie op verweerders verzoek van 28 september 2016 heeft eiser in een brief van 3 november 2016, wederom onder verwijzing naar de jaren 2013 en 2014, volhard in zijn weigering de gevraagde informatie toe te sturen.
7. Bij brief van 22 november 2016 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij voornemens was een aanslag op te leggen die afwijkt van de aangifte. Op dit voornemen is door eiser niet gereageerd.
8. Met dagtekening 19 december 2016 heeft verweerder eiser bericht de afwijking van de aangifte te handhaven. De daarin aangekondigde correctie zag op het gehele bedrag aan specifieke zorgkosten ad € 2.406 en het gehele bedrag aan giften ad € 300.
9. De dagtekening van de in geding zijnde aanslag is 3 maart 2017. Het inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 27.210. Het te betalen bedrag is € 311.
10. Met dagtekening 6 maart 2018 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser tegen de opgelegde aanslag. Hierbij is het belastbare inkomen van eiser verminderd en is hem een proceskostenvergoeding toegekend. De aftrek specifieke zorgkosten is door verweerder in de uitspraak op bezwaar als volgt vastgesteld:
Dieetkosten € 100
Kleding/beddengoed
€ 310
Totaal specifieke uitgaven € 410
113% verhoging specifieke uitgaven
€ 464
Totaal specifieke uitgaven (incl. verh.) € 874
Drempel
€ 545
Aftrek specifieke zorgkosten € 329
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
Tot de gedingstukken in beroep behoren drie schrijvens van Libra Revalidatie & Audiologie, een centrum voor medisch specialistische revalidatie en zorg op gebied van gehoor, spraak en taal, (hierna: het audiologisch centrum) aan belanghebbende: een schrijven van 2 november 2015 betreffende een afspraak van belanghebbende met de audioloog op 12 november 2015, een schrijven van 12 november 2015 betreffende een bijeenkomst in groepsverband waarbij uitleg wordt gegeven over tinnitusklachten op 9 december 2015 en een schrijven van 12 november 2015 betreffende een afspraak van belanghebbende met de psycholoog op 15 december 2015.
2.4.
In hoger beroep heeft belanghebbende een ongedateerd e-mailbericht van het audiologisch centrum aan belanghebbende overgelegd waarin het volgende is verklaard:
“In antwoord op uw mail:
- De onderzoekers de u gezien heeft, zijn geen artsen.
- Voor een overzicht van vergoeding kunt u (online) terecht bij uw ziektekostenverzekering
- Om voor onderzoek in aanmerking te komen, werken wij altijd met een verwijzing. In uw geval is deze door uw huisarts uitgeschreven.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is de hoogte van de persoonsgebonden aftrek (uitgaven voor specifieke zorgkosten) in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de uitgaven die belanghebbende heeft gedaan terzake van zijn vervoer naar het audiologisch centrum aftrekbaar zijn. Voorts is in geschil in hoeverre belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“15. Gegeven het door verweerder in de beroepsfase ingenomen standpunt over de hoogte van eisers belastbaar inkomen, kan de bestreden uitspraak op bezwaar reeds daarom niet in stand blijven en is het beroep gegrond. Ter beoordeling staat daarom of hetgeen eiser heeft aangevoerd kan leiden tot een hogere aftrek aan specifieke zorgkosten dan door verweerder in zijn verweerschrift is aanvaard.
16. Artikel 6.17 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt, voor het belastingjaar 2015 en voor zover hier van belang, als volgt:

1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
(...)
17. Dat de in het jaar 2015 gemaakte en bij de beoordeling van de verzochte aftrek in aanmerking te nemen kosten voor eisers bezoeken aan het [ziekenhuis] te [plaats], inclusief de parkeerkosten, € 54 hebben bedragen is tussen partijen niet in geschil. Voor wat betreft de door eiser gestelde bezoeken aan het ziekenhuis te [plaats] heeft eiser nagelaten aannemelijk te maken dat deze kosten zijn gemaakt. De enkele en herhaalde verwijzing van eiser naar door verweerder voor eerdere belastingjaren als specifieke zorgkosten aanvaarde aftrekposten is in dit verband ontoereikend. Anders dan aftrekposten die bij wege van forfaitaire bedragen worden toegestaan gaat het bij de aftrek van reiskosten in het kader van medische behandelingen immers om feitelijk gemaakte kosten die jaarlijks verschillen en die daarom in elk belastingjaar opnieuw aannemelijk moeten worden gemaakt. Dat verweerder in dit kader heeft verzocht om het overleggen van afsprakenkaarten of ander bewijs acht de rechtbank dan ook niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan dus niet leiden tot gegrondverklaring van zijn beroep.
De door eiser geclaimde aftrek van vervoerskosten in verband met zijn bezoeken aan het Audiologisch centrum te [plaats] zijn door verweerder voorts terecht geweigerd aangezien van die uitgaven niet is aangetoond dat deze zijn aan te merken als uitgaven van vervoer van de zieke of invalide die zijn gedaan in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001. Het aldaar verrichte onderzoek op 2 november 2015 is immers gedaan door een audioloog en audiologen zijn niet opgenomen in de lijst van paramedici neergelegd in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Hetzelfde heeft te gelden voor het op 15 december 2015 door eiser met een psycholoog gehouden gesprek. Dat de betreffende psycholoog is ingeschreven in het zogenaamde BIG-register maakt dat niet anders. Een dergelijke inschrijving roept rechten en verplichtingen in het leven voor zorgverleners, maar heeft geen fiscale gevolgen voor de door deze zorgverleners bij hun cliënten gedeclareerde bedragen. Ook de vervoerskosten die moeten worden toegerekend aan het bezoek aan de informatieavond van het Audiologisch centrum houden geen rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, zodat de aftrek van deze kosten eveneens terecht is geweigerd.
Volgens vaste, door verweerder in zijn verweerschrift gespecificeerde, jurisprudentie zijn de kosten die verband houden met het bezoek aan een apotheek niet aan te merken als reiskosten waarvoor op grond van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 aftrek kan worden verleend.
18. De door eiser in zijn beroepschrift gestelde medicijnkosten zijn door hem evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. De daarin genoemde aankopen bij drogisterijen zijn terecht niet in aftrek aanvaard omdat deze niet op voorschrift van een arts worden gekocht. Voor wat betreft de van een apotheek afgenomen middelen kan evenmin worden vastgesteld of deze middelen op recept van een arts zijn verkregen, terwijl ook onduidelijk blijft of en in hoeverre de geneesmiddelen waarbij een doktersvoorschrift zou kunnen worden aangenomen door de zorgverzekeraar van eiser aan hem zijn vergoed. De door eiser beoogde aftrek voor medicijnkosten daarom terecht door verweerder afgewezen.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal het belastbaar inkomen van eiser met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verlagen overeenkomstig het door verweerder in zijn verweerschrift ingenomen standpunt.
Proceskosten
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en van het bezwaar of van het administratieve beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiser heeft, ondanks een groot aantal verzoeken daartoe in de aanslagregelende fase en tijdens de bezwaarfase, de onderbouwing van zijn kosten en de in verband daarmee geclaimde aftrek in beroep aan de rechtbank overgelegd. De gegrondverklaring van het beroep is derhalve gestoeld op informatie die, als deze zoals verzocht in de aanslagregelende fase of de bezwaarfase was overgelegd, al in een eerder stadium tot honorering van die aftrekpost zou hebben geleid. Het is aan eiser te wijten dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. De noodzaak tot het instellen van beroep ter zake van dit geschilpunt vloeit dan ook uitsluitend voort uit de handelwijze van eiser zelf. Op grond van het voorgaande dient ondanks de gegrondverklaring van het beroep een vergoeding van proceskosten en griffierecht achterwege te blijven (vgl. Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985 en Hoge Raad 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5556).”

5.Beoordeling van het geschil

Vervoerskosten
5.1.
Onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) behoorden tot de buitengewone uitgaven de uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, etc. als bedoeld in artikel 46, lid 1, onder b Wet IB 1964. In het derde lid van dit artikel was een limitatieve opsomming gegeven van de categorieën van uitgaven die voor aftrek in aanmerking kwamen. De eerste categorie, vermeld in onderdeel a van het derde lid, werd gevormd door de uitgaven voor (onder meer) geneeskundige hulp, met inbegrip van de desbetreffende vervoerskosten. Tot de uitgaven voor geneeskundige hulp behoorden de kosten van medische behandelingen; bij de kosten van vervoer ging het onder meer om het vervoer van een zieke of invalide naar een arts of andere medische hulpverlener.
Ter beantwoording van de vraag of in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij therapeutische behandelingen of sportieve verrichtingen) sprake was van een medische behandeling/behandeling door een medische hulpverlener, zijn in de jurisprudentie criteria ontwikkeld die erop neerkomen dat de behandeling of verrichting op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener moet plaatsvinden.
5.2.
De Hoge Raad heeft in dit verband in zijn arrest van 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8480, BNB 2007/282 (hierna: het arrest BNB 2007/282), het volgende overwogen:
“3.3. Uitgaven voor activiteiten als de onderhavige, gymnastiek en zwemmen, zijn aan te merken als uitgaven voor geneeskundige hulp in de zin van vorenbedoelde wetsbepaling [Hof: artikel 46, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964], indien die activiteiten onderdeel uitmaken van een complex van onderling samenhangende en op elkander afgestemde maatregelen, door middel waarvan op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener wordt gepoogd de fysieke en psychische toestand van een patiënt tot de voor hem optimale graad op te voeren, dan wel die zo goed mogelijk in stand te houden. Indien aan de overige voorwaarden is voldaan, maar de activiteiten niet plaatsvinden onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een (para)medicus, kunnen de uitgaven niettemin worden aangemerkt als uitgaven voor geneeskundige hulp, indien het gaat om therapeutische activiteiten onder omstandigheden waarin gezonde personen soortgelijke activiteiten niet plegen uit te oefenen.”
5.3.
Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn de buitengewone uitgaven wegens ziekte etc. opgenomen in hoofdstuk 6 (persoonsgebonden aftrek) van die wet; met ingang van 1 januari 2009 zijn zij vervangen door de specifieke zorgkosten welke (eveneens limitatief) zijn opgesomd in artikel 6.17 Wet IB 2001. Deze categorie aftrekbare kosten betreft uitgaven wegens ziekte of invaliditeit en is ontleend aan artikel 46, lid 3, onder a Wet IB 1964 zonder dat overigens een inhoudelijke wijziging is beoogd. Dit betekent dat onder meer het hiervoor deels aangehaalde arrest BNB 2007/282 voor de kwalificatie van kosten als wel of niet ‘medisch’ nog steeds relevant is. Met de nieuwe regeling is met name beoogd deze scherper te richten op de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten en om die reden is een aantal uitgaven, die tot 2009 onder de buitengewone-uitgavenregeling vielen (zoals de zogeheten huisapotheek), niet meer opgenomen in de regeling voor specifieke zorgkosten. De uitgaven voor vervoer gedaan door een zieke of invalide voor het ondergaan van een medische behandeling, zoals het bezoeken van een arts, fysiotherapeut of andere hulpverlener, behoren evenwel nog tot de – in beginsel integraal aftrekbare – uitgaven voor vervoer als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, onder b Wet IB 2001.
5.4.
Met betrekking tot de vraag of de voor het vervoer naar en van het audiologisch centrum (voor de behandelingen van de tinnitusklachten van belanghebbende) gemaakte kosten als specifieke zorgkosten zijn aan te merken, overweegt het Hof als volgt. Niet betwist is dat belanghebbende tinnitusklachten (welke klachten meebrengen dat hij een continue hoge toon ervaart) heeft en de kosten voor de behandeling van deze klachten (de audiologische zorgkosten) volledig (behoudens de reiskosten) zijn vergoed door belanghebbendes ziektekostenverzekeraar. De tinnitusklachten hebben, zoals volgt onder het onder 2.4. genoemde e-mailbericht en is toegelicht ter zitting van het Hof door belanghebbendes gemachtigde, ertoe geleid dat hij door zijn huisarts is doorverwezen naar het audiologisch centrum. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat de drie behandelingen (zie 2.3.) bij het audiologisch centrum op voorschrift van een arts zijn gegeven, als onderdeel van een complex van onderling samenhangende en op elkander afgestemde maatregelen, als bedoeld in het arrest BNB 2007/282. Daarbij merkt het Hof op dat ook het groepsgesprek als kwalificerende behandeling dient te worden aangemerkt; uit de tot de gedingstukkenstukken behorende afspraakbevestiging van 12 november 2015 volgt dat dit een twee uur durend gesprek in groepsverband betreft waarbij uitleg wordt gegeven over tinnitusklachten (door, naar het Hof aannemelijk acht, een paramedicus). Voorts neemt het Hof in aanmerking dat niet in geschil is dat de psycholoog en audioloog als paramedicus dienen te worden aangemerkt. In dit verband acht het Hof het aannemelijk dat voldaan is aan hetgeen in artikel 6.17 Wet IB, lid 9, onder b Wet IB 2001 is bepaald: er is sprake geweest van behandelingen op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus.
Op grond van het vorenoverwogene kunnen de reiskosten voor het vervoer naar en van het audiologisch centrum worden gekwalificeerd als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van de Wet IB 2001. Tussen partijen is niet in geschil dat deze als volgt kunnen worden berekend: 3 x 332 kilometer x € 0,35= € 349 (zonder verhoging).
5.5.
Alsdan kan de aftrek specifieke zorgkosten als volgt worden vastgesteld:
Genees- en heelkundige hulp € 57
Uitgaven voor vervoer (€ 349 + € 54) € 403
Dieetkosten € 100
Kleding/beddengoed
€ 310
Totaal specifieke uitgaven € 870
113% x € 813 verhoging specifieke uitgaven
€ 918
Totaal specifieke uitgaven €1.788
Af: Drempel
€ 545
Aftrek specifieke zorgkosten € 1.243
Het belastbaar inkomen uit werk en woning kan worden vastgesteld op € 25.667 (€ 27.210 - € 1.243 (persoonsgebonden aftrek) - € 300 (giften)) .
Proceskosten
5.6
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de proceskostenvergoeding voor de kosten die gemaakt zijn in beroep. De rechtbank heeft het belastbaar inkomen vastgesteld overeenkomstig het door de inspecteur in zijn verweerschrift ingenomen standpunt.
Gelijk de rechtbank heeft geoordeeld ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase nu belanghebbende ondanks een groot aantal verzoeken daartoe in de aanslagregelende fase en tijdens de bezwaarfase, de onderbouwing van zijn kosten en de in verband daarmee geclaimde aftrek eerst in beroep heeft overgelegd. De gegrondverklaring van het beroep is derhalve gestoeld op informatie die, als deze zoals verzocht in de aanslagregelende fase of de bezwaarfase was overgelegd, al in een eerder stadium tot honorering van die aftrekpost zou hebben geleid. Het is aan belanghebbende te wijten dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. De noodzaak tot het instellen van beroep ter zake van dit geschilpunt vloeit dan ook uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende zelf.
5.7.
De inspecteur heeft zich ook verzet tegen de toekenning van kostenvergoeding voor de hoger beroepsfase omdat belanghebbende eerst in deze fase het ongedateerde e-mailbericht waaruit de verwijzing van de huisarts blijkt (zie 2.4.) heeft overgelegd.
5.8.
De inspecteur heeft in deze zaak ook nadat hoger beroep is ingesteld en hij kennis heeft kunnen nemen van het onder 2.4. bedoelde e-mailbericht het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek in verband met vervoer naar het audiologisch centrum. Het is dan ook niet aannemelijk en er kan niet van worden uitgegaan dat hij die aftrek wel had verleend indien hij eerder met dit e-mailbericht bekend was geweest. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit niet moet worden herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid of dat de noodzaak tot het instellen van het hoger beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. Het Hof zal dan ook een (proces)kostenvergoeding toekennen overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende
gegrond is.

6.Kosten

Het Hof ziet aanleiding voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten belopen € 1.050 (€ 525 x 2 voor het hoger beroep) met inachtneming van wegingsfactor 1.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar
inkomen uit werk en woning van € 25.667 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor beroep (€ 46) en hoger beroep (€ 126), in totaal derhalve € 172 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 7 juli 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.