Daarnaast is het hof van oordeel dat de man – in het licht van de gemotiveerde stellingen van de vrouw omtrent de waarde van de aandelen in [B.V.2] – onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te komen dat het bedrag dat de man voor de aandelen in [B.V.2] heeft ontvangen, de werkelijke (maximale) waarde van die aandelen vertegenwoordigde op dat moment. De man rechtvaardigt het door hem ontvangen bedrag met een verwijzing naar de bij brief van 13 april 2018 als productie 36 in eerste aanleg overgelegde brief van Claassen, Moolenbeek & Partners, gedateerd 3 juli 2017, aan [X] , waarin een waardeberekening is gemaakt van [B.V.2] met behulp van de DCF methode. De man stelt dat daaruit valt af te leiden dat [B.V.2] zonder investering niets waard was. De vrouw voert echter terecht aan dat uit de door haar als productie 32 in eerste aanleg overgelegde factuur van Claassen, Moolenbeek & Partners valt af te leiden dat voormelde brief (eerst) op 28 november 2017 is opgesteld (“waardeberekening 0 en brief jaap”), terwijl een dag daarna - 29 november 2017 – een tweede berekening is gemaakt van de waarde van [B.V.2] (“berekenen waarde en opstellen contract”), die aan de basis ligt van de door de vrouw in eerste aanleg als productie 31 overgelegde “Overeenkomst van verkoop en terugkoop van 10 aandelen [B.V.2] ”, waarin de aandelen [B.V.2] ten tijde van de vervreemding werden gewaardeerd op een bedrag van € 251.000,-. De vrouw verwijst in dit verband naar (bladzijden 1 en 2 van) voormelde overeenkomst, waarin uiteengezet wordt dat [B.V.1] jaarlijks het recht krijgt zijn aandelen terug te kopen tegen een prijs die voortkomt uit de door Claassen, Moolenbeek & Partners opgestelde waardeberekening volgen de DCF-methode. Volgens die berekening, gemaakt in november 2017, levert dit per 1 juli 2017 een waarde van € 251.000,- op (in 2018 € 360.000,-, in 2019 € 472.000,- enz.). De man heeft geen enkele verklaring gegeven voor het feit dat de aan de rechtbank op 13 april 2018 overgelegde brief met de zogeheten 0-berekening (“op basis van de cijfers t/m 30 juni 2017”) gedateerd is op 3 juli 2017, en dus vóór de datum van de aandelenoverdracht op 11 juli 2017, waarmee de indruk is gewekt dat deze waardebepaling ten grondslag heeft gelegen aan voormelde overdracht, terwijl vanwege de door de vrouw voorgedragen onderbouwde gegevens, veeleer ervan uitgegaan dient te worden dat deze 0-berekening in werkelijkheid pas na die overdracht is opgesteld. Dat de brief van 3 juli 2017 eerst achteraf is opgesteld, vindt ook bevestiging in de brief van Claassen, Moolenbeek & Partners van 14 januari 2019, door de man in hoger beroep overgelegd als productie 13, waarin is vermeld dat in november 2017 twee berekeningen zijn gemaakt.
Het hof is van oordeel dat reeds om die reden geen waarde aan de brief van 3 juli 2017 kan worden gehecht. Voor zover al zou moeten worden aangenomen – zoals in de brief van 14 januari 2019 wordt gesteld -, dat twee verschillende waarderingen hebben plaatsgevonden op basis van twee verschillende scenario’s, namelijk het scenario dat geen financiering werd aangetrokken en het scenario waarin dat wel zou lukken, en het tweede scenario uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, is dat niet relevant. Feit is namelijk dat de man medio 2017 zelf kennelijk van mening was dat zijn aandelen in [B.V.2] een bedrag van € 119.000,- waard waren. De man bezat in juli 2017 10 aandelen in [B.V.2] , [X] ook, en een derde had recent daarvoor (in 2016) 1 aandeel verkregen. Uitgaande van het door Claassen, Moolenbeek & Partners berekende bedrag van € 251.000,- voor 21 aandelen, bedroeg de waarde van de aandelen van de man in juli 2017 € 119.523,80. Dit laatste bedrag is vrijwel gelijk aan de waarde waarmee de man zelf in het kader van het mediation traject is gekomen, te weten € 119.000,-. Hij heeft daarbij gemotiveerd uiteengezet hoe deze waarde tot stand kwam, namelijk op grond van de prijs die een aspirant-koper tevens investeerder voor een belang van 4,6 procent aandelen wilde betalen. Dat de mediation uiteindelijk niet tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid ter zake de waarde van de aandelen in [B.V.2] , zoals de man stelt, doet in dit verband niet ter zake. Waar het om gaat is dat de man nog voor de overdracht van de aandelen aan [X] in juli 2017 zelf uitging van een waarde van de aandelen in [B.V.2] , die geheel overeenkwam met de door Claassen, Moolenbeek & Partners volgens het tweede scenario per 1 juli 2017 berekende waarde van [B.V.2] . Het hof heeft oog voor het gegeven dat de tijdens de mediation genoemde waarde partijen niet bindt, maar ziet niettemin aanleiding uit te gaan van deze waarde, nu deze aansluit bij de waarde die de man zelf eerder aan de aandelen had toegekend.