Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verzekeringsplicht:
5.Beoordeling van het geschil
Cyrpus
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichtstelling van de sociale zekerheidswetgeving voor de belanghebbende, die in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 werkzaam was in de Europese binnenvaart. De belanghebbende, die in Nederland woont, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen van de inspecteur, die deze aanslag handhaafde na bezwaar. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. De centrale vragen in het hoger beroep waren of de belanghebbende verplicht verzekerd was in Nederland voor de sociale zekerheidswetgeving, of de in het buitenland afgedragen sociale premies in aftrek konden worden gebracht op het Nederlandse belastbare inkomen, en of de belanghebbende recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Het Hof oordeelde dat de A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) geldig was en dat de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing was. De belanghebbende kwam niet in aanmerking voor de verzochte vrijstelling van premieheffing. Daarnaast werd geoordeeld dat de buitenlandse sociale premies niet aftrekbaar waren, omdat de Nederlandse autoriteiten exclusief bevoegd zijn tot het heffen van premies volksverzekeringen. Ook werd vastgesteld dat er geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting was met de landen waar de belanghebbende werkzaam was, waardoor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet kon worden verleend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.