ECLI:NL:GHAMS:2020:1224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.256.613/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en omgangsregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld. De man verzoekt om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld door de Franse rechter, en om een dwangsom op te leggen bij niet-nakoming. De vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks het indienen van onjuiste stukken. Het hof stelt vast dat de zorgregeling moet worden aangepast om de belangen van de kinderen te waarborgen, en dat de man verantwoordelijk is voor de kosten van de heenreis, terwijl de vrouw verantwoordelijk is voor de terugreis. De verzoeken van beide partijen worden gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot (voorlopige) vaststelling van de kinderalimentatie op € 250,- per kind per maand, omdat dit een nieuw verzoek betreft dat niet in eerste aanleg is gedaan. De beschikking van de rechtbank wordt in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de zorgregeling voor de kinderen wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.256.613/01
zaaknummer rechtbank: C/13/653877 / FARK 18-5740 (RT/MH)
beschikking van de meervoudige kamer van 12 mei 2020 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] (Frankrijk),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C. van Baalen-van IJzendoorn te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
  • de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
  • de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ).
Als informant is aangemerkt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 19 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 19 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 19 december 2018.
2.2
De vrouw heeft op 31 juli 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 12 september 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 2 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 6 mei 2019;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 9 mei 2019, ingekomen op dezelfde datum;
- een faxbericht van de zijde van de man van 31 mei 2019, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 5 juni 2019 met bijlage, ingekomen op 7 juni 2019;
- een brief van de zijde van de vrouw van 11 juni 2019, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 15 juni 2019, met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 7 januari 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
[kind 2] en [kind 1] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken, maar zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw I.G.S. Ringelé, tolk in de Engelse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw N. van Schaik;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd [in] 1998 te [plaats C] , Calvados , Frankrijk. In maart 2013 zijn partijen uiteengegaan. Op 7 juni 2018 is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van Versailles (Frankrijk) van 10 november 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2004 te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
- [kind 2] , [in] 2005 te [geboorteplaats] (Frankrijk) en
- [kind 3] , [in] 2008 te [geboorteplaats] (Frankrijk).
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] worden hierna gezamenlijk genoemd: de kinderen.
3.3
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.4
Bij beschikking van 26 oktober 2015 van de rechtbank van Versailles, Frankrijk, is
– voor zover thans van belang – bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw in Nederland hebben en is een zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat de man de kinderen bij zich heeft:
- het eerste weekend van elke maand gedurende de schoolperiode van vrijdagavond tot zondag 15:00 uur;
- alle korte schoolvakanties, met uitzondering van de kerstvakantie, van zaterdag tot zaterdag 18.00 uur;
- de helft van de kerst- en zomervakantie (de oneven jaren de eerste helft en de even jaren de tweede helft), de zomervakanties verdeeld in vier periodes, en waarbij de reiskosten bij helfte worden verdeeld en waarvan de vrouw de kosten voor alle terugreizen gedurende de schoolvakanties en de schoolperiode zal dragen.
Tevens is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) € 600,- per kind per maand zal voldoen en dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) € 800,- per maand zal voldoen. De beschikking van 26 oktober 2015 is bij beschikking van het gerechtshof van Versailles van 9 juni 2016 bekrachtigd.
3.5
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 19 december 2018 is, kort gezegd, een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de vrouw de man maandelijks per e-mail op de hoogte moet stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 6 maart 2020 verlengd tot 9 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het inleidende verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 9 juni 2016 van het gerechtshof van Versailles op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, afgewezen, evenals het verzoek om mevrouw drs. A. Hendriks dan wel mevrouw drs. L. van Wesemael als bijzondere curator te benoemen, dan wel enig ander bekwaam geachte bijzondere curator. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot het verstrekken van nader genoemde (financiële) stukken, is eveneens afgewezen.
4.2
Voorts is bij de bestreden beschikking, overeenkomstig het zelfstandig verzoek van de vrouw, met wijziging van de beschikking van 9 juni 2016 van het gerechtshof van Versailles, een zorgregeling en een vakantieregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, luidende (voor zover hier nog relevant) als volgt. De kinderen verblijven, buiten de vakanties om, gedurende het eerste weekend van de maand van vrijdag tot en met zondag 15.00 uur bij de man, waarbij geldt dat dit weekend komt te vervallen als het direct in de week voor of na een vakantie valt. Voorts verblijven de kinderen bij de man gedurende de krokusvakantie, een week van de meivakantie, drie weken van de zomervakantie, de herfstvakantie en een week van de kerstvakantie, waarbij geldt dat zij in de even jaren de eerste week dan wel weken bij de vrouw verblijven en de tweede week dan wel de laatste weken bij de man, en in de oneven jaren andersom en dat het wisselmoment op zaterdag plaatsvindt. Ook is bepaald dat de man zorgdraagt voor de heenreis en de vrouw voor de terugreis. Ten slotte is bepaald dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
4.3
In principaal hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking:
a. om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking van 9 juni 2016, inhoudende dat de kinderen bij de man zijn:
- het eerste weekend van elke maand gedurende de schoolperiode van vrijdagavond tot zondag 15.00 uur;
  • alle korte schoolvakanties, met uitzondering van de kerstvakanties, van zaterdag tot zaterdag 18.00 uur;
  • de helft van de kerst- en zomervakanties (eerste helft de oneven jaren en tweede helft de even jaren), de zomervakanties verdeeld zijnde in vier periodes;
  • op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw zich hier niet aan zal houden;
subsidiair, een zorgregeling en vakantieregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen, waarbij de kinderen gedurende de schoolperiode ieder eerste weekend van de maand van vrijdagavond na school tot zondag 17.00 uur bij de man zullen zijn en waarbij de kinderen de voorjaarsvakantie, de herfstvakantie en de twee weken durende meivakantie bij de man zullen zijn, alsmede de helft van de zomervakantie (eerste helft in de oneven jaren en tweede helft in de even jaren) en waarbij de man in de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie de kinderen bij zich heeft, te starten op de laatste schooldag van de kinderen na schooltijd en in de even jaren de kinderen de tweede helft van de kerstvakantie bij zich zal hebben vanaf 9.00 uur in de ochtend tot en met de zondagavond 17.00 uur (d.w.z. de zondag voor de start van het nieuwe jaar in januari);
te bepalen dat de vrouw de kinderen met de TGV dan wel met het vliegtuig dient terug te brengen naar Nederland na ieder contactmoment en na iedere vakantie van de kinderen met de man;
mevrouw drs. Annelies Hendriks te benoemen als bijzondere curator, dan wel enig ander door het hof bekwaam geachte bijzondere curator;
de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie (voorlopig) vast te stellen op € 250,- per kind per maand, totdat, na het verkrijgen van de adequate financiële informatie van de zijde van de vrouw, een herberekening van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie kan plaatsvinden en per datum indiening verzoek bij de rechtbank het juiste bedrag aan kinderalimentatie per maand kan worden vastgesteld en het door de man teveel betaalde aan kinderalimentatie met (eventuele) toekomstige te betalen kinderalimentatie door de man kan worden verrekend;
in het kader van de herberekening verzoekt de man om de vrouw te veroordelen, twee weken voorafgaande aan de te bepalen mondelinge behandeling, tot het verstrekken van de navolgende bescheiden:
  • haar belastingaangiften over de afgelopen drie jaren;
  • haar jaaropgave 2016, 2017 en 2018;
  • drie recente salarisstroken;
  • een kopie van haar nieuwe arbeidscontract;
  • informatie over haar woonlasten;
  • informatie over de kosten van haar zorgverzekering;
bij gebreke waarvan het hof daaraan de consequentie kan verbinden die het hof geraden voorkomt;
g) de vrouw te veroordelen in de door hem gemaakte kosten van het geding.
4.4
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep primair om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en subsidiair om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw (thans nog) om, met vernietiging van de bestreden beschikking, een zorgregeling vast te stellen aldus dat de kinderen bij de man verblijven, buiten de vakanties om, gedurende het eerste weekend van de maand van vrijdag tot en met zondag 15.00 uur op zijn woonadres in [plaats A] (alwaar het wisselmoment altijd plaatsvindt), met dien verstande dat dit weekend komt te vervallen:
  • als het in een vakantie valt;
  • als het direct in de week voor of na een vakantie valt;
  • als een van de kinderen een proefwerkweek heeft in de week die direct volgt op dit weekend.
Tevens verzoekt de vrouw een vakantieregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen bij de man verblijven gedurende:
  • de krokusvakantie van zaterdag tot zaterdag 15.00 uur;
  • gedurende de meivakantie één week van zaterdag tot zaterdag 15.00 uur;
  • gedurende de zomervakantie (achtereenvolgend) drie weken van zaterdag tot zaterdag 15.00 uur;
  • de herfstvakantie van zaterdag tot zaterdag 15.00 uur;
  • gedurende de kerstvakantie één week van zaterdag tot zaterdag 15.00 uur;
en dat de kinderen gedurende de even jaren de eerste week dan wel de eerste weken van de vakantie bij de vrouw en de tweede week dan wel de laatste weken bij de man verblijven en de oneven jaren andersom. Voorts verzoekt de vrouw te bepalen dat de man zorgdraagt voor de heenreis en de vrouw voor de terugreis. Indien de kinderen niet of niet tijdig op het wisselmoment in [plaats A] aanwezig zijn, verzoekt de vrouw te bepalen dat:
  • de man verantwoordelijk zal zijn voor de terugreis van de kinderen op dezelfde dag van het wisselmoment;
  • het eerstvolgende reguliere omgangsweekend tussen de man en de kinderen in Nederland zal plaatsvinden.
Ten slotte verzoekt de vrouw om de man te veroordelen in de werkelijke kosten van het geding.
4.5
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep om de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
Het hof dient eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in het hoger beroep vanwege het aanleveren van een incompleet en onjuist procesdossier.
5.2
Het hof stelt voorop dat noch de wet (artikel 34 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) noch het Procesreglement (artikel 1.1.10 en artikel 1.2.7) een sanctie verbindt aan het niet compleet of onjuist indienen van het procesdossier van de eerste aanleg. Niettemin kan het hof daaraan gevolgen verbinden, indien dit tevens een ernstige schending van de goede procesorde oplevert, of een schending van de verplichting om feiten volledig en naar waarheid aan te voeren betekent (artikel 21 Rv).
5.3
Het hof heeft geconstateerd dat de man in hoger beroep heeft verzuimd om de pleitnotities van de vrouw die ter zitting in eerste aanleg waren overgelegd, bij het hof in te dienen. In plaats daarvan heeft de man zijn eigen pleitnotities ingediend, die ter zitting in eerste aanleg niet aan de rechtbank waren overgelegd. Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de man in hoger beroep een onjuiste versie van het inleidende verzoekschrift heeft ingediend. Het in hoger beroep ingediende inleidende verzoekschrift bevat een deels andere tekst, een andere nummering en een uitgebreider petitum dan het originele verzoekschrift zoals dit bij de rechtbank is ingediend. Het petitum van het in hoger beroep ingediende inleidende verzoekschrift bevat, anders dan het originele verzoekschrift, het verzoek om de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie (voorlopig) vast te stellen op € 250,- per kind per maand. Het hof is derhalve, evenals de vrouw, van oordeel dat het door de man ingediende procesdossier incompleet en onjuist bij het hof is aangeleverd.
5.4
Hoewel, gelet op het voorgaande, het door de man ingediende procesdossier niet voldoet aan de vereisten die daaraan door het procesreglement en artikel 21 Rv worden gesteld, en de handelwijze van mr. Kim-Meijer op zijn minst zeer slordig is te noemen, levert dit naar het oordeel van het hof in deze procedure echter geen zodanige schending van de goede procesorde op, dat dit de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man tot gevolg moet hebben. Het hof overweegt daartoe dat de advocaat van de vrouw de juiste stukken aan het hof heeft toegezonden. De advocaat van de vrouw had derhalve reeds de beschikking over de juiste stukken uit de eerste aanleg. Daarom gaat het hof voorbij aan de stelling van de vrouw dat het door de gedragingen van de man niet mogelijk is om deugdelijk verweer te kunnen voeren. Het procesbelang van de vrouw is in zoverre niet geschaad. Daarnaast bestaat over de overige zich in het dossier bevindende stukken geen discussie en was en is voor de vrouw voldoende duidelijk waartegen zij zich in hoger beroep dient te verweren. Het hof verbindt wel gevolgen aan de handelwijze van de (advocaat van de) man en zal, zoals de vrouw heeft verzocht, de pleitnota van de man, alsmede het door de man in hoger beroep aanvankelijk ingediende onjuiste inleidende verzoekschrift, buiten beschouwing laten en in plaats daarvan de pleitnota van de vrouw en het inleidende verzoekschrift, zoals de vrouw die bij het hof heeft ingediend, bij zijn beoordeling als uitgangspunt nemen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
In het principaal en het incidenteel hoger beroep
5.5
Tussen partijen is in geschil de zorg- en vakantieregeling tussen de man en de kinderen, alsmede het verzoek van de man om een bijzondere curator te benoemen en de verzoeken van de man omtrent, kort gezegd, de kinderalimentatie.
Zorgregeling
5.6
De man heeft in zijn beroepschrift ter toelichting op zijn grieven uitgebreid weergegeven welke zorgen hij heeft over de ontwikkeling van de kinderen, die door de ondertoezichtstelling niet zijn weggenomen. In dit verband benadrukt hij bereid te zijn om met de vrouw in mediation of anderszins in overleg te onderzoeken hoe zij gezamenlijk de ouderlijke geschillen kunnen oplossen. De man vindt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om aan nakoming van de door de Franse rechter vastgestelde zorgregeling een dwangsom te verbinden. Voorts voert de man aan dat de rechtbank die zorgregeling ten onrechte heeft gewijzigd. De man voert ter onderbouwing van zijn grieven het volgende aan. Op de rechterlijke macht rust een zware inspanningsverplichting om het wederzijdse recht op omgang tussen ouder en kind daadwerkelijk tot stand te laten komen (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter voorts gehouden om gepaste maatregelen te nemen om de met gezag belaste ouder (de vrouw) ertoe te bewegen aan de vastgestelde zorgregeling haar medewerking te verlenen (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan een actievere opstelling worden verlangd naarmate de voor de weigering daaraan medewerking te verlening minder - of geen - goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd. Het niet nakomen van de zorgregeling omdat er geen financiële middelen zouden zijn om de kinderen te brengen, is geen reden om de man het contact met zijn kinderen te onthouden. Bovendien blijft de vrouw ook na de bestreden beschikking moeilijkheden veroorzaken bij het nakomen van de vastgestelde zorgregeling. De vrouw komt gemaakte afspraken niet na. Ook legt zij iedere gerechtelijke beslissing naast zich neer ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie. Het is daarom volgens de man in het belang van de kinderen om aan de vrouw als prikkel tot correcte nakoming van de zorgregeling een dwangsom op te leggen. Voorts wijst de man erop dat de kinderen zelf geen contactvermindering met de man wensen. Het contact met de man is van belang voor hun ontwikkeling. De rechtbank heeft haar beslissing slechts gebaseerd op de mening van de vrouw, de kinderen zijn (ten onrechte) niet gehoord. Hiermee zijn de rechten van de kinderen en de rechten van de man geschonden. De man bestrijdt dat de door de Franse rechter vastgestelde zorgregeling door de kinderen als zwaar wordt ervaren. Wel valt de lange terugreis naar Nederland (volgens de man 9 uur met de auto) hen zwaar. De vrouw kan de kinderen ook per vliegtuig of trein (TGV) naar Nederland laten terugkeren. Ook de raad heeft geadviseerd naar alternatieven voor de terugreis te kijken.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat zijn primaire verzoek als aangehaald bij overweging 4.3, onder a, eerste drie gedachtestreepjes, komt te vervallen. Derhalve is ten aanzien van de zorgregeling alleen zijn subsidiaire verzoek nog aan de orde. De man wenst thans dat de zorgregeling om 17.00 uur (in plaats van om 15.00 uur) eindigt, zodat de man op zondag nog effectief tijd met de kinderen kan doorbrengen. Voorts heeft de man verzocht dat zal worden bepaald dat de kinderen op vrijdag uit school de vlucht van 19.45 uur van Transavia nemen vanuit Amsterdam naar Parijs. Dat is de vlucht die de man altijd voor de kinderen boekt en die bovendien goed betaalbaar is. Een andere mogelijkheid is volgens de man dat de kinderen ook op de heenreis met de trein reizen. Voorts is gewezen op het door de man als productie B (bij de stukken ingediend op 7 januari 2020) ingediende voorstel voor een ouderschapsplan, waarin de man een aantal bepalingen heeft opgenomen met betrekking tot onder meer het bezoekrecht van de grootouders van de kinderen. Tot slot heeft de man verzocht dat ter compensatie een inhaalweekend zal worden bepaald, indien het hof van oordeel is dat het weekend voor en na een vakantie moet komen te vervallen, zoals de vrouw verzoekt. De man heeft zijn overige verzoeken als genoemd bij overweging 4.3 gehandhaafd.
5.7
De vrouw heeft betwist dat zij de zorgregeling niet zou nakomen. Volgens haar is zij gedurende een periode van vijf jaar de zorgregeling 85 keer nagekomen en is het slechts acht keer voorgekomen dat zij de zorgregeling niet is nagekomen en wel wegens overmacht. De vrouw is in december 2017 haar baan kwijtgeraakt. Zij had niet de financiële middelen om de kinderen op te halen in Frankrijk. De vrouw heeft toen voorgesteld de omgang in Nederland te doen plaatsvinden. Het aantal keer dat de zorgregeling niet is nagekomen, is onvoldoende om thans aan de uitvoering van de zorgregeling een dwangsom te verbinden. Bovendien zal oplegging van een dwangsom de verstandhouding tussen partijen nog meer onder druk zetten. De vrouw is het eens met de wijziging van de door de Franse rechter vastgestelde zorgregeling. Laatstgenoemde regeling was te belastend voor de kinderen, vooral omdat ze daardoor te frequent de lange reis tussen Frankrijk en Nederland moesten afleggen. Verder stelt de vrouw dat de terugreis met de auto geen 9 maar ongeveer 5 uur (netto reistijd) bedraagt. Reizen per trein of vliegtuig is feitelijk niet sneller, gezien de reistijd van huis naar station/vliegveld. De uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling verloopt nog steeds moeizaam, omdat kennelijk nog onduidelijkheden in de regeling zitten. Zo brengt de man zijn weekenden met de kinderen ook geregeld door in zijn vakantiehuis in Normandië. De vrouw wordt daarvan dan niet of laat op de hoogte gesteld. De vrouw staat dan voor niets in [plaats A] op de kinderen te wachten voor de overdracht. De vrouw verzoekt daarom in incidenteel hoger beroep dat de zorg- en vakantieregeling nader wordt geconcretiseerd om nieuwe geschillen te voorkomen. Voorts dient daaraan te worden toegevoegd dat een omgangsweekend voor een proefwerkweek van de kinderen komt te vervallen, alsmede wat de consequenties zijn als de man niet op de juiste tijd en plaats aanwezig is voor de overdracht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat de door de man gewenste vlucht van Transavia niet langer (goed) haalbaar is, aangezien [kind 1] en [kind 2] pas om 16.15 uur uit school zijn. [kind 3] is nog geen 12 jaar oud, zodat zij als “unaccompanied minor” moet worden begeleid tijdens de vliegreis. Dit betekent dat de vrouw en de kinderen twee uur van tevoren op Schiphol moeten zijn om papieren in te vullen. Bovendien is er een verschil tussen zomer- en wintertijd. De vlucht gaat dan al om 18.45 uur in plaats van om 19.45 uur.
De vrouw verzet zich ook tegen het verzoek van de man om de zorgregeling op zondag om 17.00 uur te laten eindigen, en meent dat de weekenden op zondag 15.00 uur en de vakanties op zaterdag 15.00 uur dienen te eindigen vanwege de reistijd. De vrouw beschikt niet over de financiële middelen om de kinderen met het vliegtuig naar Nederland te laten terugkeren. Reizen met de trein, zoals de man voorstelt, is volgens de vrouw niet mogelijk voor minderjarigen zonder (ouderlijke) begeleiding. Voorts heeft de vrouw zich verzet tegen het verzoek van de man om een inhaalweekend te bepalen. De daarvoor nodige flexibiliteit van partijen ontbreekt. De vrouw handhaaft haar verzoek tot het vaststellen van de ophaallocatie op het woonadres van de man in [plaats A] . Het vaststellen van twee ophaallocaties, in [plaats A] en Normandië, zoals ter zitting in hoger beroep ter sprake is gekomen, zorgt volgens haar voor ruis en nieuwe geschillen tussen partijen. Bovendien is het voor de vrouw langer rijden naar Normandië en zijn deze weekenden in Normandië voor de kinderen te vermoeiend, aldus de vrouw.
5.8
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het in het belang van de kinderen is dat zij iedere maand een weekend omgang met hun vader hebben. Daarnaast is het in het belang van de kinderen dat rust en stabiliteit wordt gecreëerd. De raad kan zich de behoefte van partijen voorstellen dat in de te geven beschikking zoveel mogelijk details worden vastgelegd met betrekking tot de zorgregeling, maar volgens de raad zorgt dat niet voor de noodzakelijke rust en stabiliteit. Het is voor een positieve ontwikkeling van de kinderen van belang dat er een einde komt aan de onderlinge (juridische) strijd tussen partijen. Partijen moeten zelf afspraken met elkaar kunnen maken over de kinderen. Het leven van kinderen is veranderlijk. Er zal dus een punt in het leven van de kinderen komen dat de thans vast te stellen zorgregeling opnieuw niet meer voldoet, met als gevolg dat er weer procedures zullen volgen. Het is aan partijen om een oplossing te vinden, aldus de raad.
5.9
De gezinsmanager heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de kinderen beschadigd zijn door de al zo lang bestaande geschillen tussen hun ouders. Hij heeft de kinderen twee keer ontmoet bij de vrouw thuis. Hij heeft hen geadviseerd met de rechter te praten, maar ze willen dat niet; evenmin willen ze hulpverlening. [kind 1] wil niet met de gezinsmanager praten. De kinderen willen vooral dat het gedoe tussen hun ouders ophoudt. De gezinsmanager is gerustgesteld door de berichten uit school. Die meldt dat de kinderen zich cognitief en sociaal-emotioneel goed ontwikkelen. De GI meent dat de juridische procedures zo snel mogelijk moeten stoppen. Het zou daarom mooi zijn als de vast te stellen zorgregeling zo min mogelijk ruimte laat voor onduidelijkheid, zodat daarover geen verdere geschillen ontstaan.
5.1
Het hof overweegt als volgt. In het licht van het bepaalde in artikel 1:253, eerste en tweede lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek kan het hof een zorgregeling vaststellen die het in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Partijen hebben ter zitting in hoger beroep beiden de noodzaak voor vaststelling van een gedetailleerde en duidelijke regeling benadrukt, omdat zij zeven jaar na de relatiebreuk nog steeds niet bij machte zijn rationeel, soepel en op een voor de kinderen niet belastende manier met elkaar af te stemmen. Zij betreuren dat beiden en zien de noodzaak van verandering, maar verwachten die thans niet via mediation of anderszins met elkaar te kunnen bereiken. Partijen hopen dat na vastlegging van de onderhavige beschikking alsnog mogelijkheden ontstaan om een kentering in de onderlinge verhoudingen teweeg te brengen (bijvoorbeeld door het aangrijpen van individuele en/of in het kader van de ondertoezichtstelling te bieden hulp). Het hof spreekt de wens en verwachting uit dat partijen hiertoe in staat zijn, mede gelet op hun ontwikkelingsniveau en het belang van kun kinderen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de reguliere zorgreling moet inhouden dat de kinderen in de schoolperiode het eerste weekend van de maand van vrijdag uit school tot zondag bij de man verblijven. Wel verschillen partijen van mening over het tijdstip waarop de zorgregeling moet aanvangen en eindigen, over het vervoer(middel) waarmee de kinderen worden gebracht en gehaald en over de locatie waar de overdracht moet plaatsvinden. Bovendien meent de man dat een gemist omgangsweekend moet worden ingehaald en meent de vrouw dat geen omgang kan zijn in weekenden voorafgaand aan een proefwerkperiode. Ook zijn partijen verdeeld over de vakantieregeling en over de vraag of een omgangsweekend komt te vervallen als dit direct voor of na een vakantie valt. Tot slot dient het hof te beoordelen of er consequenties moeten worden verbonden aan het niet (op de juiste wijze) nakomen van de zorgregeling en of een regeling voor contact met de ouders van de man moet worden getroffen. Het hof zal deze onderwerpen achtereenvolgens bespreken.
5.11
Ten aanzien van het aanvangs- en eindtijdstip van de zorg- en vakantieregeling en het vervoer van de kinderen overweegt het hof als volgt.
Het hof zal bepalen dat de kinderen op vrijdag uit school de eerst haalbare vlucht van Transavia zullen nemen vanuit Amsterdam naar Parijs , zoals de man heeft verzocht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [kind 3] in september 2020 twaalf jaar wordt. Zij hoeft dan (zoals partijen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard) niet meer onder begeleiding te vliegen, zodat de kinderen zich vanaf dat moment niet meer twee uur van te voren hoeven te melden op Schiphol. Een vertrektijd van 18.45 uur of 19.45 uur wordt haalbaar geacht, ook als school om 16.15 uur uit is. Daarbij overweegt het hof dat Transavia in verband met de COVID-19 crisis op dit moment geen vluchten naar Parijs uitvoert, en onbekend is wanneer dit zal wijzigen. Met het oog hierop en de hierna te verdelen verantwoordelijkheden ten aanzien van de heen- en terugreis, zal het hof bepalen dat, voor zover de vlucht van Transavia op vrijdagavond niet beschikbaar is, de kinderen op vrijdag na school per (door de man bestuurde of georganiseerde) auto, of per eerst haalbare vlucht of hogesnelheid trein naar Parijs zullen reizen.
Verder acht het hof het in het belang van de kinderen dat de zorgregeling op zondag om 15.00 uur eindigt, en zal het verzoek van de vrouw op dit onderdeel toewijzen, en het verzoek van de man op dit onderdeel afwijzen. Daartoe is overwogen dat de kinderen telkens, ongeacht het vervoermiddel, een aanzienlijke reistijd hebben tussen Frankrijk en Nederland en de kinderen op maandagochtend weer naar school moeten. Het is daarom in hun belang dat zij op zondagavond niet te laat thuis zijn en op tijd naar bed kunnen. Het hof zal voorts bepalen dat de man verantwoordelijk is voor de kosten van en het te gebruiken vervoermiddel voor de heenreis en dat de vrouw verantwoordelijk is voor de kosten van en het te gebruiken vervoermiddel voor de terugreis. Het staat beide ouders vrij om, binnen de grenzen van de regelgeving van luchtvaart- en treinmaatschappijen, het vervoermiddel te kiezen voor de reis waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Dat betekent dat het de man vrij staat de kinderen op vrijdag per vliegtuig of (hogesnelheid) trein te laten komen of ze per auto op te halen en dat het de vrouw vrij staat de kinderen per auto op te halen, of te kiezen voor (hogesnelheid) trein of vliegtuig. Het hof wijst het verzoek van de man zoals weergegeven bij overweging 4.3, onderdeel c) af.
5.12
Het hof is voorts van oordeel dat het de man vrij staat om het weekend (of vakanties) met de kinderen in zijn vakantiehuis in Normandië door te brengen. Het hof zal daarom bepalen dat de overdracht na een omgangsweekend of vakantie plaatsvindt op het woonadres van de man in [plaats A] of op het adres van zijn vakantiehuis in Normandië. Daarbij weegt mee dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de afstand van [plaats B] naar het vakantiehuis van de man in Normandië slechts 30 autokilometers langer is dan van [plaats B] naar het huis van de man in [plaats A] . Om te voorkomen dat de vrouw naar [plaats A] rijdt, terwijl de kinderen in Normandië zijn, zal het hof tevens bepalen dat de man uiterlijk op de zondag voorafgaand aan het weekend waarin de vrouw de kinderen moet ophalen aan de vrouw laat weten waar zij de kinderen het daaropvolgende weekend dient op te halen, zodat de vrouw daarmee ruim van te voren rekening kan houden. De verzoeken van de vrouw bij dit onderdeel worden afgewezen.
5.13
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen het eens zijn over de verdeling van de vakanties. Het hof zal voor alle duidelijkheid en zoals partijen wensen ten aanzien van de meerweekse vakanties bepalen dat de kinderen in de oneven jaren de eerste week dan wel de eerste weken bij de man verblijven en dat de kinderen in de even jaren de tweede week dan wel de laatste weken bij de man verblijven. Ten aanzien van de meivakantie voegt het hof nog het volgende toe. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [kind 1] en [kind 2] naar de middelbare school gaan, maar [kind 3] nog niet. De twee weken durende meivakantie loopt daarom dit jaar niet voor alle kinderen gelijk. Alhoewel dit probleem zich in volgende jaren waarschijnlijk niet meer voordoet, ziet het hof aanleiding te bepalen dat, indien de twee weken durende meivakantie niet voor alle kinderen in dezelfde periode valt, de kinderen bij de man verblijven in de overlappende week waarin zij alle drie tegelijk meivakantie hebben.
Verder is ter zitting in hoger beroep gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de vakantie bij de man op vrijdag aanvangt. Ten aanzien van het aanvangstijdstip zal het hof bepalen dat de kinderen, conform het bepaalde voor de reguliere zorgregeling, op vrijdag uit school naar de man vertrekken. In de meerweekse vakanties in de even jaren, geldt dat de vakanties bij de man niet na school aanvangen. Daarom zal het hof voor die vakanties bepalen dat de kinderen vanaf 15.00 uur vanuit [plaats B] naar de man mogen vertrekken.
De vrouw wenst dat de vakantieweek/-weken bij de man op zaterdag om 15.00 uur eindigt/eindigen. De man heeft zich ter zitting in hoger beroep niet eenduidig uitgelaten over de dag waarop de vakantie eindigt. Wel heeft hij verklaard dat als de vakantie op zaterdag eindigt, dat om 17.00 uur en niet om 15.00 uur zou moeten zijn.
Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen vergt dat zij gelet op de reistijd bijtijds uit Frankrijk kunnen vertrekken, dat zij zich op een laatste volledige zondag van de vakantie in [plaats B] weer op de schoolweek kunnen voorbereiden en dat het eindtijdstip van het verblijf bij de man ter voorkoming van verwarring en discussies telkens gelijk is. Daarom zal het hof bepalen dat een vakantieweek bij de man eindigt op zaterdag en wel om 15.00 uur.
Een en ander leidt tot vaststelling van de volgende vakantieregeling.
In de oneven jaren verblijven de kinderen bij de man:
- in de voorjaarsvakantie (een week),
- in de herfstvakantie (een week),
- in de eerste week van de meivakantie,
- in de eerste drie weken van de zomervakantie,
- in de eerste week van de kerstvakantie,
waarbij de kinderen op vrijdag uit school naar de man vertrekken en de vrouw ze na de vakantie ophaalt bij de man op zaterdag 15.00.
In de even jaren verblijven de kinderen bij de man:
- in de voorjaarsvakantie (een week),
- in de herfstvakantie (een week),
- in de tweede week van de meivakantie,
- in de tweede week van de kerstvakantie,
- in de laatste drie weken van de zomervakantie,
waarbij de kinderen vanaf 15.00 uur vanuit [plaats B] naar de man mogen vertrekken en de vrouw ze op zaterdag 15.00 uur bij de man ophaalt.
Voorts geldt dat wanneer de meivakantie van de kinderen in verschillende periodes valt, de kinderen – in afwijking van het voorgaande – in de week waarin zij alle drie vakantie hebben bij de man zullen zijn.
5.14
Het hof zal voorts bepalen dat het omgangsweekend dat in een vakantie valt of valt in de week direct voor en de week direct na een vakantie, zal komen te vervallen. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de zorgregeling, bij afwijzing van haar verzoek op dit punt, een te zware belasting voor de kinderen oplevert. De vrouw heeft een schema gemaakt waaruit blijkt dat als strikt wordt vastgehouden aan een frequentie van één keer per maand een omgangsweekend naast de vakantieregeling de kinderen in de periode van een jaar tot wel 17 keer heen en weer moeten reizen tussen Frankrijk en [plaats B] en waarbij het kan voorkomen dat zij maar één weekend per maand in Nederland verblijven. Het hof acht het heen en weer reizen op deze schaal te belastend voor de kinderen en niet in hun belang. Daarbij weegt mee dat de kinderen ouder worden en daarmee meer schoolverplichtingen krijgen en hun sociale contacten met school-, sportclub- en leeftijdgenoten een belangrijker onderdeel van hun leven vormen. Het hof acht het daarom evenmin in het belang van de kinderen dat ter compensatie een inhaalweekend zal plaatsvinden, zoals de man heeft verzocht. Gezien hun conflictueuze verstandhouding ontbreekt het partijen bovendien aan de noodzakelijke flexibiliteit om daarover in goed overleg met elkaar afspraken te kunnen maken. Om deze reden wijst het hof het verzoek van de vrouw om het omgangsweekend dat voor een proefwerkweek valt te laten vervallen, eveneens af. Het hof gaat er van uit dat ook de vader in voorkomende gevallen de kinderen goed kan ondersteunen bij het voorbereiden van de op de omgang volgende proefwerkweek. Tot slot heeft het hof in dit verband overwogen dat ook bij de regeling die de vrouw voorstaat nog steeds frequent en substantieel contact tussen de man en de kinderen plaatsvindt, hetgeen het hof in het belang van de kinderen, die hun vader graag zien, acht. In 2020 zal dit bijvoorbeeld 12 keer zijn, waarbij de kinderen zeven vakantieweken bij de man doorbrengen. Hierin ligt besloten dat van een schending van het family life van de man dan wel van een schending van de door hem aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad geen sprake is.
5.15
Voor zover de man bedoeld heeft te verzoeken om een regeling te bepalen voor het contact tussen de kinderen en zijn ouders zal het hof dit verzoek afwijzen. Nog daargelaten de vraag op welke wettelijke grondslag dit verzoek berust, en daargelaten de vraag of dit verzoek in dit stadium van de procedure kan worden gedaan, staat het de man vrij om zijn ouders en de kinderen contact te laten hebben tijdens zijn omgangsweekenden en vakanties met de kinderen. Een regeling is daarvoor niet nodig.
5.16
Tot slot verzoeken partijen over en weer om consequenties te formuleren om nakoming van de zorg- en vakantieregeling te garanderen. De man verzoekt in dat verband om aan de nakoming van de zorgregeling een dwangsom te verbinden. De vrouw verzoekt, kort gezegd, te bepalen dat de man verantwoordelijk is voor de terugreis van de kinderen en dat het eerstvolgende reguliere omgangsweekend tussen de man en de kinderen in Nederland zal plaatsvinden, indien de kinderen niet of niet tijdig op het wisselmoment in [plaats A] aanwezig zijn.
Het hof overweegt dat de conflictueuze verstandhouding tussen partijen, die al zeven jaar leidt tot talrijke procedures en verwikkelingen, voor de kinderen zeer belastend is, zoals ook door de gezinsmanager is verklaard. Het toewijzen van de verzoeken van partijen op deze onderdelen, zou een groot risico op nieuwe escalaties en juridische verwikkelingen en procedures betekenen. Dat is niet in het belang van de kinderen, noch in het belang van de ouders, die beiden ter zitting in hoger beroep hebben verklaard vurig te wensen dat hun onderlinge strijd stopt en dat nieuwe escalaties in de toekomst worden voorkomen. Het hof vertrouwt er dan ook op dat partijen de thans vast te stellen zorgregeling loyaal en met die wens in gedachten zullen nakomen. Bovendien is de GI in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen betrokken zodat de GI partijen kan ondersteunen bij de naleving van de zorg- en vakantieregeling. Het hof zal de verzoeken van partijen op deze punten afwijzen.
Bijzondere curator
5.17
De man stelt dat het in het belang van de kinderen is dat een bijzondere curator wordt benoemd. De kinderen zijn onvoldoende in de gelegenheid geweest om hun visie te geven. De bijzondere curator treedt op als belangenbehartiger van kinderen in een ouderlijk conflict en zorgt ervoor dat de stem van ieder kind geborgd wordt binnen en buiten de juridische procedure. Dit is in lijn met de artikelen 9 en 12 van het IVRK en artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De door de man genoemde bijzondere curatoren zijn deskundig om partijen in ouderschapsmediation te begeleiden, psycho-educatie te geven en partijen als ouders bij te staan om hen te leren met elkaar samen te werken voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van de kinderen, zoals de raad in zijn rapport heeft geadviseerd.
5.18
De vrouw stelt dat geen sprake is van een strijd tussen de belangen van de ouders en de kinderen op grond waarvan overeenkomstig artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere curator dient te worden benoemd. De kinderen zijn inmiddels onder toezicht gesteld. Er is een gezinsmanager die zal nagaan welke hulp voor de kinderen en de ouders moet worden ingeschakeld. Het verzoek dient te worden afgewezen, aldus de vrouw.
5.19
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het benoemen van een bijzondere curator niet de oplossing is om de zorgen van de man over de kinderen weg te nemen. De kinderen willen niet meer praten over de problemen tussen hun ouders, zoals de gezinsmanager ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Het is onwaarschijnlijk dat de kinderen met een bijzondere curator in gesprek willen.
5.2
Het hof is van oordeel dat geen gronden aanwezig zijn voor het benoemen van een bijzondere curator en overweegt daartoe als volgt. Vanwege de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders zijn de kinderen onder toezicht gesteld en is bij de kinderen, in ieder geval tot april 2021, een gezinsmanager betrokken. Deze heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de zorgen over de kinderen vooral verband houden met de voortdurende strijd tussen de ouders onderling. De kinderen willen hierover niet meer praten en willen niet meer betrokken worden in de geschillen tussen partijen, aldus de gezinsmanager. Het hof ziet daarvoor bevestiging in het feit dat [kind 1] en [kind 2] zowel bij de rechtbank als bij het hof zijn uitgenodigd om hun mening kenbaar te maken, maar zij daarvan geen gebruik hebben gemaakt. Voor het overige heeft de gezinsmanager verklaard dat het op cognitief, sociaal en emotioneel gebied goed gaat met de kinderen. Ook de school heeft daaromtrent geen zorgen geuit.
Gelet op het voorgaande, en met inachtneming van het advies van de raad, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen noodzakelijk is om hen door een bijzondere curator te laten vertegenwoordigen. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Kinderalimentatie
5.21
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man in zijn verzoek tot, kort gezegd, het (voorlopig) vaststellen van de kinderalimentatie op € 250,- en zijn verzoek om de vrouw in het kader van de herberekening van de kinderalimentatie te veroordelen tot het overleggen van financiële stukken niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vrouw voert daartoe het volgende aan. In eerste aanleg is geen verzoek tot nihilstelling of herberekening van de kinderalimentatie gedaan. Alleen in het lichaam van het inleidende verzoekschrift is het verzoek gedaan om de vrouw te veroordelen tot overlegging van financiële stukken. De verzoeken van de man in hoger beroep met betrekking tot de kinderalimentatie betreffen aldus nieuwe verzoeken. Dat is op grond van artikel 362 Rv niet toegestaan. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de vrouw gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AO3172) en dit hof (ECLI:NL:GHAMS:2013:4212).
5.22
De man stelt dat hij in eerste aanleg het verzoek tot herberekening van de kinderalimentatie heeft gedaan. In dat kader heeft hij verzocht de vrouw te veroordelen tot het overleggen van financiële stukken. Dat hij deze verzoeken daadwerkelijk heeft gedaan blijkt volgens hem uit de weergave van deze verzoeken in r.o. 3.1 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft bovendien ook overwegingen aan deze verzoeken gewijd in r.o. 5.5 en heeft de verzoeken in het dictum van de beschikking afgewezen. Tegen deze verzoeken staat volgens de man dan ook hoger beroep open. Bovendien is het ingevolge artikel 347 Rv in hoger beroep toegestaan het oorspronkelijke verzoek te wijzigen of te vermeerderen. De man verwijst ter onderbouwing van dat standpunt naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2000:AA8895). Uit de tekst van het inleidende verzoekschrift en het beroepschrift is het voor de vrouw voldoende duidelijk waartegen zij zich in hoger beroep dient te verweren. De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoeken, aldus de man.
5.23
Het hof stelt vast dat de man in het inleidende verzoekschrift heeft betoogd dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan een herberekening van de kinderalimentatie dient plaats te vinden. Ten behoeve van die kennelijk nog te maken herberekening heeft de man in eerste aanleg verzocht om de vrouw te veroordelen tot het verstrekken van financiële stukken. Uit het verzoekschrift volgt niet dat de man de rechtbank heeft verzocht een herberekening te maken. Anders dan de man stelt, bevat het inleidende verzoekschrift geen enkel concreet verzoek tot nihilstelling, verlaging of herberekening van de kinderalimentatie. Dit blijkt ook niet uit de weergave van de verzoeken in r.o. 3.1 van de bestreden beschikking. De overweging van de rechtbank in r.o 5.5, waarin “het verzoek van de man” wordt afgewezen wegens onvoldoende gemotiveerde onderbouwing, berust mitsdien naar het oordeel van het hof op een verkeerde lezing van het verzoek.
5.24
Nu in eerste aanleg geen verzoek tot herberekening of nihilstelling van de kinderalimentatie is gedaan, is het hof - met de vrouw - van oordeel dat het verzoek van de man in hoger beroep om, kort gezegd, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie (voorlopig) vast te stellen op € 250,- per kind per maand, een nieuw zelfstandig verzoek betreft dat ingevolge het bepaalde in artikel 362 Rv niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Van een wijziging of vermeerdering van het verzoek, zoals de man stelt, is geen sprake. Dit brengt mee dat de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit verzoek.
5.25
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat de man volstrekt onvoldoende heeft gesteld voor toewijzing van het verzoek om de vrouw te veroordelen tot het overleggen van financiële stukken. De man heeft niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om de van belang zijnde feiten volledig naar voren te brengen, zoals artikel 21 Rv vereist. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij thans directeur is van een ‘startup’. Hij heeft echter niet concreet gemaakt wat zijn huidige inkomsten zijn, in hoeverre die zijn gewijzigd ten opzichte van de gegevens waarvan de Franse rechter is uitgegaan en in hoeverre dit (concreet) gevolgen moet hebben voor de kinderalimentatie. De man heeft een pakket financiële stukken aan het hof overgelegd, zonder toelichting en zonder daaraan concrete conclusies te verbinden. Een berekening om zijn draagkracht inzichtelijk te maken, ontbreekt. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen.
Kostenveroordeling
5.26
Partijen hebben over en weer verzocht de wederpartij te veroordelen in de kosten van het geding. Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, ziet het hof echter geen aanleiding voor een kostenveroordeling. Partijen dienen elk hun eigen proceskosten te dragen.
5.27
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep strekkende tot (voorlopige) vaststelling van de door de man te betalen kinderalimentatie op een bedrag van € 250,- per kind per maand totdat, na het verkrijgen van de financiële informatie van de zijde van de vrouw, een herberekening van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie kan plaatsvinden en per datum indiening verzoek bij de rechtbank het juiste bedrag aan kinderalimentatie per maand kan worden vastgesteld en het door de man teveel betaalde kinderalimentatie met (eventuele) toekomstige te betalen kinderalimentatie door de man kan worden verrekend;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van 9 juni 2016 van het gerechtshof van Versailles, ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] bij de man verblijven:
- buiten de vakanties om, gedurende het eerste weekend van de maand van vrijdag na school tot en met zondag 15.00 uur, waarbij geldt dat dit weekend komt te vervallen als dat weekend valt in een vakantie of in de week direct voor of direct na een vakantie;
- in de vakanties als volgt:
* de kinderen vertrekken op vrijdag uit school naar de man en de vrouw haalt ze aan het eind van de vakantie op bij de man op zaterdag 15.00 uur:
- in de voorjaarsvakantie (één week),
- in de oneven jaren de eerste week van de meivakantie (als deze vakantie voor alle drie de kinderen gelijk loopt),
- in de herfstvakantie (één week)
- in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie en
- in de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie;
* de kinderen mogen vanaf 15.00 uur vanuit [plaats B] naar de man vertrekken en de vrouw haalt ze aan het eind van de vakantie op zaterdag 15.00 uur bij de man op:
- in de even jaren de tweede week van de meivakantie (als deze vakantie voor alle drie de kinderen gelijk loopt),
- in de even jaren de laatste drie weken van de zomervakantie,
- in de even jaren de laatste week van de kerstvakantie;
* als de twee weken durende meivakantie van [kind 2] , [kind 1] en [kind 3] niet in dezelfde periode valt, dan zijn zij bij de man in de overlappende week waarin zij alle drie meivakantie hebben;
- de man draagt (met in achtneming van het hierna bij het volgende gedachtestreepje bepaalde) zorg voor de aard van het vervoer (keuze tussen auto, vliegtuig of hogesnelheid trein) en de kosten van de heenreis en de vrouw draagt zorg voor de aard van het vervoer (keuze tussen auto, vliegtuig of hogesnelheid trein) en de kosten van de terugreis;
- ten aanzien van de heenreis geldt dat de kinderen op vrijdag met de na school eerst haalbare Transavia vlucht van Amsterdam naar Parijs reizen; voor zover Transavia geen vluchten naar Parijs uitvoert geldt dat de man gebruik mag maken van de op vrijdag na school eerst haalbare vlucht met een andere maatschappij, of hogesnelheid treinverbinding, of door de man bestuurde/georganiseerde auto;
- ten aanzien van de terugreis geldt dat de vrouw de kinderen ophaalt na een omgangsweekend en na een vakantie op het woonadres van de man in [plaats A] of op het adres van zijn vakantiehuis in Normandië ( [adres] te [plaats D] (Frankrijk)); de man stelt de vrouw uiterlijk op de zondag vóór het weekend dan wel de vakantie dat de kinderen bij de man zijn, op de hoogte waar de vrouw de kinderen dient op te halen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 12 mei 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.