ECLI:NL:GHAMS:2019:980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
18/00274
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kwarttarief voor motorrijtuigenbelasting bij kampeerauto's en de ingangsdatum van het verzoek

In deze zaak gaat het om de toepassing van het kwarttarief voor de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor een kampeerauto. De belanghebbende, een houder van een kampeerauto, had verzocht om toepassing van het kwarttarief met ingang van de datum van tenaamstelling, maar het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat het kwarttarief dient te worden toegepast met ingang van de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder het verzoek van de belanghebbende goedgekeurd, maar met ingang van 27 maart 2016. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt deze uitspraak. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende niet met succes kan aanvoeren dat het kwarttarief met terugwerkende kracht moet worden toegepast, omdat de regelgeving dit niet toestaat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het indienen van het verzoek om het kwarttarief en dat zij niet kan terugvallen op de registratie van de auto als kampeerauto door de RDW. Het Hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet met ingang van de datum van tenaamstelling aanspraak kan maken op het kwarttarief. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 18/00274
21 maart 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/1285 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigde: J. Tromp).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 31 oktober 2016 heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende om toepassing van het kwarttarief als bedoeld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) voor de kampeerauto met het kenteken
[..-..-..] toegekend met ingang van 27 maart 2016 .
1.2.
Bij brief van (tevens) 31 oktober 2016 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking en verzocht om teruggaaf van de betaalde motorrijtuigen belasting (MRB) vanaf 3 juni 2010. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 januari 2017, de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 april 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 mei 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten
1. Eiseres is volgens de kentekenregistratie vanaf 3 juni 2010 tot en met 19 mei 2016 houder geweest van een motorrijtuig van het merk [A] , kenteken [..-..-..] (hierna: de auto). De eerste toelating in Nederland is 27 december 2000.
2. Op 10 mei 2016 heeft eiseres een (telefonisch) verzoek gedaan om toepassing van het bijzonder tarief in de motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto’s.
3. Verweerder heeft bij beschikking het bijzonder tarief toegepast met ingang van 27 maart 2016.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het kwarttarief dient te worden toegepast met ingang van de datum van tenaamstelling, zoals belanghebbende bepleit, of met ingang van de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan, zoals de inspecteur voorstaat.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
7.1.
Artikel 17 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) luidt als volgt:
“De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt, zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.”
7.2.
Artikel 23a, eerste lid, van de Wet MRB luidt als volgt:
“Voor de personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij AMvB te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting.”
7.3.
Artikel 5aa, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) luidt, voor zover hier van belang, ten tijde hier van belang als volgt:
“De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.”
7.4.
Het zevende lid van artikel 5aa, van het Uitvoeringsbesluit luidt met ingang van 1 januari 2013:
“Indien een motorrijtuig waarvoor artikel 23a van de wet reeds van toepassing is van houder wisselt, wordt de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling aangemerkt als een verzoek om toepassing 23a, eerste lid van de wet.”
7.5.
Het Besluit van 15 juni 2012, nr. BLKB/2012/942M (hierna: het Beleid) bevat in onderdeel 12 de volgende goedkeuring:
“Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om vrijstelling of toepassing van het bijzondere tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.”
8. De rechtbank overweegt dat de motorrijtuigenbelasting een heffing is op het houden van een motorrijtuig. Uit het systeem van de Wet MRB volgt voorts dat voor de bepaling van het tarief, motorrijtuigen zijn ingedeeld in categorieën. Deze categorieën zijn: personenauto, bestelauto, motorrijwiel, vrachtauto, rijdende winkel, autobus en buitenlands motorrijtuig. In artikel 23 van de Wet MRB is het tarief beschreven voor de categorie personenauto’s. In artikel 23a van de Wet MRB is bepaald dat onder voorwaarden, bij AMvB gesteld, het tarief een kwart van het tarief voor de categorie personenauto’s is dat van toepassing is op personenauto’s waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van vaste kook- en slaapgelegenheid én waarvan het uiterlijk en inrichting voldoen aan bij AMvB gestelde voorwaarden.
9. De rechtbank is in navolging van het Gerechtshof Amsterdam (zie onder andere de uitspraak van 23 mei 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1699 en ECLI:NL:GHAMS:2015:994) van oordeel dat de tekst van artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit, ten tijde hier van belang, geen andere uitleg toelaat dan dat een verzoek moet worden gedaan voor toepassing van het bijzonder tarief.
De omstandigheid dat het voor eiseres niet kenbaar
(het Hof begrijpt: niet bekend)was dat zij ten tijde van de tenaamstelling een verzoek om toepassing van het bijzonder tarief moest indienen, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiseres te komen. Anders dan eiseres meent, heeft verweerder hierin geen actieve informatie- of mededelingsplicht.
10. Eiseres heeft gewezen op de invoering per 1 januari 2013 van het nieuwe artikel 5aa, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit, als gevolg waarvan de aanvraag van de houder van de kampeerauto om wijziging van de tenaamstelling wordt aangemerkt als een verzoek om toepassing van het bijzonder tarief. Anders dan eiseres meent, is voornoemde bepaling gewijzigd omdat de verzoekprocedure, als last werd ervaren en niet, zoals belanghebbende betoogt, omdat sprake was van niet eenduidige regelgeving. Voor zover eiseres heeft beoogd een beroep te doen op het gewijzigde Uitvoeringsbesluit faalt dit beroep. Deze bepaling is in werking getreden op 1 januari 2013 en ziet uitsluitend op situaties waarbij de wijziging van de tenaamstelling op of na 1 januari 2013 plaatsvindt.
11. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de op haar van toepassing zijnde regelgeving voor haar onbillijk en onredelijk uitpakt overweegt de rechtbank dat zij op grond van artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, niet bevoegd is om te oordelen over de innerlijke waarde of billijkheid van deze door de centrale overheid op democratische wijze vastgestelde wet.
12. Verweerder heeft, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit, dan ook terecht het bijzonder tarief laten ingaan bij de aanvang van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan.
13. Dat eiseres door familieomstandigheden niet in staat was eerder een verzoek te doen, maakt het vorenstaande niet anders. De regeling van het bijzonder tarief is een begunstigende regeling. Van een belastingplichtige die gebruik wil maken van een dergelijke regeling mag worden verwacht dat die zelf onderzoekt of deze regeling van toepassing is. Bovendien is het de rechtbank ambtshalve bekend dat informatie over het bijzonder tarief voor kampeerauto’s op de website van de Belastingdienst staat en stond, zodat niet gezegd kan worden dat eiseres niet op de hoogte had kunnen zijn. Het lag op de weg van eiseres om zich (beter) te informeren over de te volgen procedure en alerter te zijn op het feit dat zij niet volgens het bijzonder tarief werd belast.
Daar komt bij dat eiseres, zoals ter zitting door haar is bevestigd, de brief van verweerder heeft ontvangen waarin de automatische afschrijving van de mrb per maand wordt bevestigd en waarin is vermeld hoe de mrb is berekend.
14. Eiseres stelt dat in het Beleid staat vermeld, dat met terugwerkende kracht tot de aanvang van het tijdvak het bijzondere tarief kan worden toegekend en derhalve ook met terugwerkende kracht tot een eerdere datum kan worden verleend, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres miskent dat het woord “kan” ziet op de genoemde afwijking van de hoofdregel. De hoofdregel houdt in dat het bijzonder tarief wordt toegepast met ingang van het tijdvak volgend op het tijdvak waarin de aanvraag is gedaan.
15. Dat de RDW bij invoer de auto als kampeerauto heeft geregistreerd doet aan het bovenstaande niet af omdat de RDW motorrijtuigen indeelt op grond van de Wegenverkeerswet en niet op basis van de Wet MRB.
16. Dat bij de inkomstenbelasting, zijnde een aanslagbelasting, achteraf fouten kunnen worden hersteld betekent, anders dan eiseres meent, niet dat in het geval van de mrb, zijnde een aangiftebelasting, met terugwerkende kracht een ander tarief kan worden toegepast.
17. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank in haar rechtsoverwegingen 8 tot en met 16 op goede gronden, welke het Hof tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat belanghebbende niet met ingang van de datum van tenaamstelling van de kampeerauto (3 juni 2010) met vrucht aanspraak kan maken op het kwarttarief. Daarbij heeft de rechtbank het juiste toetsingskader gehanteerd (rechtsoverweging 7.1-7.5). Hetgeen door belanghebbende in hoger beroep is aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
5.2.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld een rechtsmiddel aan te wenden tegen de door haar op aangifte voldane belasting over de tijdvakken gelegen vóór 27 maart 2016, kan dit haar niet baten nu dat middel ingevolgde artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verbinding met artikel 6:7 van de Awb, niet tijdig is aangewend. In dat geval had het bezwaar door de inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Slotsom
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A van Brummelen, voorzitter, M.J. Leijdekker en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 21 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.