ECLI:NL:GHAMS:2015:994

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
14/00527
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het verlaagde tarief motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto's en de rol van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het verlaagde tarief motorrijtuigenbelasting (MRB) voor een kampeerauto. De belanghebbende, aangeduid als [X], had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die het verzoek om toepassing van het kwarttarief met ingang van 20 september 2013 had goedgekeurd. De belanghebbende had echter verzocht om teruggaaf van de betaalde MRB vanaf april 2011, wat door de inspecteur was afgewezen.

De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een verzoek om het kwarttarief, en dat de Belastingdienst geen actieve mededelingsplicht had. De wetgeving voorzag in een verzoekprocedure die voor elke nieuwe kentekenhouder gold. Het Hof stelde vast dat de inspecteur het kwarttarief correct had toegepast met ingang van de datum waarop het verzoek was ingediend, en dat er geen ruimte was voor terugwerkende kracht verder dan deze datum.

De belanghebbende had ook aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om een verzoek in te dienen, maar het Hof oordeelde dat dit voor zijn rekening en risico kwam. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van belastingplichtigen om zich te informeren over hun rechten en plichten met betrekking tot belastingtarieven en -verplichtingen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00527
5 maart 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende
,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/882 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.Bij beschikking van 29 november 2013 heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende om toepassing van het kwarttarief als bedoeld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) met ingang van 20 september 2013 toegekend voor de kampeerauto met het kenteken [...].
1.2.
Bij brief van 4 december 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking en verzocht om teruggaaf van de betaalde motorrijtuigen belasting (MRB) vanaf april 2011. De inspecteur heeft bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“Eiser is volgens de kentekenregistratie vanaf 14 april 2011 houder van een personenauto van het merk [A], kenteken [...] (hierna: de kampeerauto). De datum van het kentekenbewijs deel 1 is 20 maart 2003.
Op 30 oktober 2013 heeft eiser een (telefonisch) verzoek gedaan tot toepassing van het kwarttarief.”
2.1.2. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil met ingang van welke datum de inspecteur het kwarttarief MRB dient toe te passen.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.3.
De toepasselijke wet- en regelgeving:
Artikel 17 Wet MRB
“1. De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt, zolang het motorrijtuig niet van houder verwisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.(…)”
Artikel 23a Wet MRB
“1. Voor de personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) gestelde voorwaarden en beperkingen tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij AMvB te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting. (…)”
Artikel 5aa Besluit MRB (tekst geldend in 2013)
“(…)
4.De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.
5. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het tijdvak.
(…)
7. Indien een motorrijtuig waarvoor artikel 23a van de wet reeds van toepassing is van houder wisselt, wordt de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 23a, eerste lid, van de wet. Het vijfde en het zesde lid zijn alsdan niet van toepassing.
8. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.”
Besluit van 4 juni 2010, nr. DGB/1671M, gewijzigd bij besluit van 15 juni 2012, nr. BLKB/2012/942M (Kaderbesluit):
“(…)
12 Verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling
De toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling vindt plaats op verzoek. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak. De aanschaf of aanpassing van het voertuig vindt doorgaans niet plaats op het moment van begin van het tijdvak.
GoedkeuringUit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om toepassing van het bijzondere tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.”

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“1. Op grond van artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) bedraagt de belasting voor een kampeerauto, in afwijking van artikel 23 van de Wet MRB en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge laatstgenoemd artikel verschuldigde belasting. In artikel 5aa, vierde en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit) (tekst geldend van vanaf 1 juli 2013) is bepaald dat de toepassing van het bijzondere tarief plaatsvindt op verzoek, welk verzoek voor de aanvang van het tijdvak moet worden ingediend. Ingevolge het achtste lid van artikel 5aa van het Besluit werkt een afgegeven beschikking terug tot het tijdstip waarop het verzoek is ingediend, tenzij in de beschikking anders is bepaald. De tekst van artikel 5aa, leden 2, 3 en 6, van het Besluit was in 2011 van gelijke strekking.
2. Het Besluit van 15 juni 2012, nr. BLKB/2012/942M bevat in onderdeel 12 de volgende goedkeuring:
“Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om vrijstelling of toepassing van het bijzondere tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.”
3. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder het kwarttarief op goede gronden heeft toegekend met ingang van 20 september 2013.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet wist dat hij zelf om het kwarttarief moest verzoeken en dat hij ervan uitging dat in het geval van een fabrieksmatig gefabriceerde kampeerauto automatisch het kwarttarief zou worden toegepast. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven. Van een belastingplichtige die gebruik wil maken van een gunstige regeling mag worden verwacht dat hij zelf controleert of en hoe deze regeling op hem van toepassing is. Voor zover eiser met zijn opmerking dat de Belastingdienst hem nimmer heeft gewezen op de noodzaak van een verzoek om in aanmerking te komen voor het kwarttarief, heeft bedoeld te stellen dat de Belastingdienst hem actief had behoren te informeren, dient dit te worden verworpen, daar deze stelling geen steun vindt in het recht.
5. Eiser heeft ten slotte ter zitting opgemerkt dat de brief waarin door de Belastingdienst aan hem werd medegedeeld wat hij moest betalen, niet duidelijk was. Voor zover eiser hiermee heeft bedoeld te stellen dat uit de brief volgt dat het kwarttarief zou worden toegepast, volgt de rechtbank eiser hierin niet. In de eerste alinea van deze mededeling staat aangegeven dat de bedragen iedere maand automatisch worden afgeschreven. Weliswaar staat verderop in de brief vermeld dat de motorrijtuigenbelasting wordt berekend over een periode van drie maanden, maar er staat niet vermeld dat er maar drie maanden hoeft te worden betaald.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel de wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs MRB wordt aangemerkt als aangifte in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Wet MRB.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende eerst op 30 oktober 2011 een verzoek tot toepassing van het kwarttarief heeft gedaan. Eveneens staat vast dat de inspecteur dit verzoek bij beschikking heeft toegewezen, met terugwerkende kracht tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen, te weten 20 september 2013. Naar het oordeel van het Hof, gelijk ook de rechtbank heeft geoordeeld, heeft de inspecteur daarmee in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en het Kaderbesluit het kwarttarief toegepast met ingang van 20 september 2013. Anders dan belanghebbende voorstaat, biedt de Wet MRB of het begunstigende beleid zoals verwoord in het Kaderbesluit de inspecteur geen ruimte voor een verdergaande terugwerkende kracht dan hiervoor is weergegeven.
5.3.
De omstandigheid dat het voor belanghebbende niet kenbaar was dat hij een verzoek om toepassing van het kwarttarief moest indienen, ook als sprake is van een volgende kentekenhouder, dient naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van belanghebbende te komen.
De Belastingdienst heeft daarin geen actieve mededelingsplicht zoals de belanghebbende betoogt, daar uit de hiervoor onder 3 weergegeven bepalingen van de Wet MRB volgt dat in de wet- en regelgeving, welke van kracht was ten tijde van het door belanghebbende gedane verzoek, was voorzien in een verzoekprocedure, geldend voor elke (nieuwe) kentekenhouder.
5.4.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld een rechtsmiddel aan te wenden tegen de door hem op aangifte voldane belasting over de tijdvakken gelegen voor 20 september 2013, kan dit hem niet baten nu dat middel ingevolgde artikel 22j, onderdeel b, AWR, in verbinding met artikel 6:7 van de AWB, niet tijdig is aangewend. In dat geval had het bezwaar door de inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
5.5.
Belanghebbende heeft voorts gewezen op de invoering per 1 januari 2013 van het nieuwe artikel 5aa, zevende lid, van het Besluit MRB, als gevolg waarvan de aanvraag van de houder van de kampeerauto om wijziging van de tenaamstelling wordt aangemerkt als een verzoek om toepassing van het kwarttarief. Voornoemde bepaling is gewijzigd omdat de verzoekprocedure, waarbij bescheiden dienden te worden overgelegd waaruit moest blijken dat aan de voorwaarden werd voldaan, als last werd ervaren en niet, zoals belanghebbende betoogt, omdat sprake was van niet eenduidige regelgeving. Dienaangaande overweegt het Hof dat voor zover belanghebbende heeft beoogd een beroep te doen op het gewijzigde Besluit, dit beroep faalt omdat deze wijziging alleen geldt voor houders waarbij de wijziging van de tenaamstelling op of na 1 januari 2013 heeft plaatsgevonden. Meer in het bijzonder gold in de onderhavige situatie het kwarttarief voor de kampeerauto nog niet, zodat belanghebbende in ieder geval om toepassing daarvan had moeten verzoeken.
5.6.
Tot slot kan belanghebbendes stelling dat het niet toepassen van het kwarttarief voor hem onrechtvaardig uitwerkt evenmin tot een ander oordeel leiden. Het Hof dient immers de wet toe te passen en mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter van de belastingkamer, B.A. van Brummelen en E. Polak, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. N.A.J. den Ouden als griffier. De beslissing is op 5 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.