Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Oordeel van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil
Kamerstukken II1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 149):
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 782.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de waarde, waarna de rechtbank de zaak behandelde. De belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was en dat de heffingsambtenaar niet deugdelijke gegevens had verstrekt ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Tijdens de zitting bij het Hof verklaarde de belanghebbende zich neer te leggen bij de vastgestelde waarde, maar voerde aan dat de rechtbank de heffingsambtenaar had moeten veroordelen in de proceskosten en het griffierecht. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling.