In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij belanghebbende een hogere aftrek van specifieke zorgkosten vorderde dan door de inspecteur was toegestaan. De inspecteur had de aanslag verminderd, maar belanghebbende was het niet eens met de afwijzing van bepaalde zorgkosten, waaronder dieetkosten. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt recht te hebben op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten. Wel werd vastgesteld dat de inspecteur de hoorplicht had geschonden door het verzoek van belanghebbende om telefonisch te worden gehoord zonder gegronde redenen af te wijzen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in belastingzaken en de noodzaak voor de inspecteur om verzoeken om een hoorgesprek zorgvuldig te overwegen. De zaak illustreert ook de strikte eisen die gelden voor het aannemelijk maken van specifieke zorgkosten in de belastingaangifte.