ECLI:NL:GHAMS:2019:3572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
200.236.175/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake effectenlease en vernietiging leaseovereenkomst op grond van oneerlijke bedingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, die betrekking hebben op effectenleaseovereenkomsten met Dexia Nederland B.V. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van leaseovereenkomst II ingeroepen op basis van artikel 1:88 en 89 van het Burgerlijk Wetboek, alsook op grond van Richtlijn 93/13/EG, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het beroep op vernietiging niet tijdig was ingediend, wat leidde tot een verwerping van de vordering van [appellant].

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij zijn hoger beroep, omdat de vorderingen van Dexia in eerste aanleg zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de verwerping van het vernietigingsverweer door de kantonrechter geen dragende overweging is voor het dictum van het eindvonnis, waardoor partijen niet gebonden zijn aan dat oordeel in een eventuele vervolgprocedure.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 1 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.175/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 3753001 DX EXPL 15-12
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 oktober 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 februari 2018 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 19 maart 2015, 18 februari 2016, 16 juni 2016, 16 februari 2017 en 23 november 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Dexia als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte uitlating van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - ter zake van de hierna nader aangeduide leaseovereenkomst II voor recht zal verklaren dat deze rechtsgeldig is vernietigd ex artikel 1:88 en 89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen aan [appellant] is betaald onder deze overeenkomst, met rente, met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn hoger beroep, althans de door hem aangevoerde grief te verwerpen en de bestreden vonnissen te bevestigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in appel, te vermeerderen met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 18 februari 2016 onder 2 (2.1 tot en met 2.8) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee staat vermeld, met Dexia als wederpartij (hierna: de leaseovereenkomsten):
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
I
[nummer 1]
11-03-1998
Winstverdriedubbelaar
f 92.906,64
36 mnd
II
[nummer 2]
25-05-1998
Feestplan II
f 50.608,92
120 mnd
De leaseovereenkomsten zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid met het in de eerste kolom genoemde nummer.
2.2
Dexia heeft eindafrekeningen opgesteld met de volgende resultaten:
Nr.
Datum
Resultaat
I
12-03-2001
+ € 3.605,79
II
12-06-2007
+ € 756,35
2.3
Volgens opgave van Dexia heeft [appellant] op grond van de leaseovereenkomsten in totaal een bedrag van € 18.128,20 aan termijnen aan Dexia betaald. [appellant] heeft een bedrag van € 2.205,02 aan dividenden en een bedrag van € 4.362,14 aan voordeel ontvangen.
2.4
[appellant] heeft tijdig een opt out-verklaring afgelegd.
2.5
De echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), heeft bij brief van 19 april 2007 – door Dexia ontvangen op 27 april 2007 – de vernietiging ingeroepen van leaseovereenkomst II. [X] is [in] 2011 overleden.
2.6
Bij brief van 14 augustus 2014 heeft Dexia aan [appellant] medegedeeld dat zij met [appellant] wil bepalen of hij nog in aanmerking komt voor een schadevergoeding op basis van het Hofmodel. Dexia heeft [appellant] verzocht mee te delen of Dexia aan al haar verplichtingen jegens hem heeft voldaan en – zo niet – mee te delen en te onderbouwen welk schadebedrag Dexia nog verschuldigd zou zijn.
2.7
[appellant] heeft Dexia in een telefonisch onderhoud doorverwezen naar zijn gemachtigde.
2.8
Bij brief van 27 augustus 2014 heeft de gemachtigde van Dexia aan [appellant] meegedeeld dat Dexia het geschil wil afwikkelen en dat aan de hand van alle van belang zijnde gegevens dient te worden bekeken of [appellant] nog recht heeft op een schadevergoeding. [appellant] is verzocht mee te delen of hij meent nog in aanmerking te komen voor een schadevergoeding en – zo ja – de van belang zijnde gegevens toe te sturen, zodat berekend kan worden of [appellant] recht heeft op een vergoeding.
2.9
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Dexia nog niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.

3.Beoordeling

3.1
Dexia heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat zij ten aanzien van de leaseovereenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [appellant] is verschuldigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd. Daartoe heeft hij (onder meer) een beroep gedaan op vernietiging van leaseovereenkomst II op grond van artikel 1:88 in verbinding met 89 BW en op vernietiging van artikel 2 van die overeenkomst omdat dit, kort gezegd, een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13/EG is.
3.2
In het tussenvonnis van 16 februari 2017 heeft de kantonrechter met betrekking tot het beroep van [X] op vernietiging van leaseovereenkomst II op grond van artikel 1:88 jo. 89 BW geoordeeld dat dit niet tijdig is geschied, zodat het beroep van Dexia op verjaring slaagt. In het eindvonnis van 23 november 2017 heeft de kantonrechter artikel 2 van deze leaseovereenkomst partieel vernietigd, namelijk voor zover daaruit voor [appellant] een betalingsverplichting voortvloeit die betrekking heeft op de rentetermijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren, en het beding voor het overige in stand gelaten. Vervolgens heeft de kantonrechter de door Dexia gevorderde verklaring voor recht afgewezen, omdat [appellant] nog een vordering op Dexia heeft ter hoogte van het bedrag dat op de eindafrekening met betrekking tot leaseovereenkomst II in rekening is gebracht ter zake van toekomstige termijnen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten.
3.2
Het hoger beroep richt zich blijkens de memorie van grieven alleen op het tussenvonnis van 16 februari 2017 en het eindvonnis van 23 november 2017.
3.3
Met zijn grieven voert [appellant] aan dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 16 februari 2017 ten onrechte heeft beslist dat de vernietigingsbevoegdheid ex artikel 1:89 BW is verjaard.
3.4
Het hof stelt voorop dat degene die het rechtsmiddel van hoger beroep aanwendt, daarbij voldoende belang moet hebben. Dit volgt uit artikel 3:303 BW. Als een appellant geen (voldoende) belang heeft bij een beslissing in hoger beroep, faalt het hoger beroep en zal (zullen) het (de) bestreden vonnis(sen) worden bekrachtigd. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende belang bij zijn hoger beroep, omdat in het dictum van het bestreden eindvonnis de door Dexia gevorderde verklaring voor recht, dat zij ten aanzien van de leaseovereenkomsten niets meer aan [appellant] is verschuldigd, is afgewezen. Tegen de afwijzing van haar vorderingen komt Dexia niet op in hoger beroep. De verwerping door de kantonrechter in het tussenvonnis van 16 februari 2017 van het verweer van [appellant] dat leaseovereenkomst II rechtsgeldig is vernietigd, is geen dragende overweging voor het dictum van het eindvonnis. Daarom komt aan dat oordeel over het vernietigingsverweer geen gezag van gewijsde toe (zie ook Hoge Raad 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0356 en Hof Amsterdam 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3753). Partijen zijn dus, anders dan [appellant] kennelijk vreest, in een eventuele vervolgprocedure niet gebonden aan dat oordeel van de kantonrechter.
3.5
Het hoger beroep faalt reeds wegens het ontbreken van voldoende belang. De grieven behoeven alleen al om die reden geen nadere bespreking. Ook behoeft geen bespreking hetgeen Dexia heeft aangevoerd tegen de vordering die [appellant] voor het eerst in hoger beroep heeft ingesteld en tegen de in reactie daarop door [appellant] gewijzigde vordering.
De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd en [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 726 aan verschotten en € 1.611 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg en J.W.M. Tromp, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.