ECLI:NL:GHAMS:2018:3753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.218.280/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.C. Mensink, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, [geïntimeerde], werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [geïntimeerde] reeds over een titel beschikte voor haar vordering, waardoor er geen processueel belang was voor de appellant om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende belang heeft bij zijn hoger beroep, aangezien de rechtbank al in zijn voordeel had beslist. De appellant verzocht in hoger beroep niet om een wijziging van het dictum van het bestreden vonnis, wat leidde tot de conclusie dat hij niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] handelt onder de naam [X] en heeft werkzaamheden verricht voor de verbouwing van een klooster in Duitsland. De appellant ontving een factuur van [X] voor € 357.000,-. In een notariële akte heeft de appellant deze schuld erkend en zich onderworpen aan onmiddellijke executie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] al een executoriale titel had, waardoor de vordering niet kon worden betwist. Het hof heeft de grieven van de appellant niet verder besproken, omdat het hoger beroep reeds faalde wegens het ontbreken van belang. De beslissing van het hof was dat de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep en dat hij de kosten van het geding diende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.218.280/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/604143/HA ZA 16-269
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 oktober 2018
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats 1] ( [land 1] ),
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. K.C. Mensink te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,handelend onder de naam
[X] ,
wonende te [woonplaats 2] ( [land 2] ),
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. N.J.G. de Jager te Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 juni 2018 doen bepleiten, [appellant] door mr. Mensink, voornoemd, en [geïntimeerde] door mr. De Jager, voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft op 30 mei 2018 nog producties in het geding gebracht en heeft op 13 juni 2018 nog ontbrekende producties overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, althans de grieven zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal appel en de kosten in eerste aanleg. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat het hof voornoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal beslissen als in haar memorie nader weergegeven, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
[appellant] heeft in voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het ingestelde voorwaardelijk incidenteel appel ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank Amsterdam heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] heeft bij grief 1 in principaal appel aangevoerd dat de rechtbank de feiten te summier heeft vastgesteld. Hij heeft echter niet concreet aangevoerd dat de door de rechtbank vastgestelde feiten onjuist zijn zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerde] handelt onder de naam [X] (hierna: [X] ). [X] is een ingenieursbureau voor bouwtechnische projectontwikkeling.
2.3
[X] heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van de verbouwing van het klooster Heiligenborn te Bous in Duitsland. [appellant] was eveneens bij dit project betrokken.
2.4
[appellant] heeft van [X] een factuur ontvangen gedagtekend op 7 oktober 2011, waarbij [X] € 357.000,- inclusief btw bij [appellant] in rekening heeft gebracht voor
“Planungsarbeiten Projekt Kloster Heiligenborn van 2008 bis Heute”.
2.5
[appellant] heeft op 7 oktober 2011 bij notariële akte, verleden voor
M. Dietzmann, notaris te Olpe in Duitsland (hierna: notaris Dietzmann), het volgende verklaard (hierna: de notariële akte):
“(…)
Der Erschienene[lees: [appellant] , hof]
ersuchte den Notar um die Beurkundung des nachstehenden
SCHULDANERKENNTNISSES MIT
ZWANGSVOLLSTRECKUNGSUNTERWERFUNG.
§ 1
Der Erschienene erkennt hiermit an der
Firma [X] , Inhaberin [geïntimeerde] , geb. am [geboortedatum] (…)
einen Betrag in Höhe von 357.000,-- € (…) nebst Zinsen in Höhe von 5 Prozentpunkten über dem Basiszinssatz des BGB seit dem 18.10.2011 zu schulden.
§ 2
Wegen der vorstehenden Forderung nebst Zinsen unterwirft sich der Erschienene der sofortigen Zwangsvollstreckung aus dieser Urkunde in sein gesamtes Vermögen.
§ 3
Der Erschienene wurde über die Bedeutung und die rechtlichen Folgen der vorstehenden Erklärungen vom amtierenden Notar eingehend belehrt.
§ 4
Der Notar wird angewiesen, der Gläubigerin eine vollstreckbare Ausfertigung dieser Urkunde zu erteilen.
Der Erschienene erhält eine einfache Abschrift dieser Urkunde.
Die Kosten dieser Urkunde trägt der Erschienene.
Das Protokoll wurde dem Erschienenen vorgelesen, von ihm genehmigt und eigenhändig, wie folgt unterschrieben: (…)”
2.6
Notaris Dietzmann heeft de notariële akte op 8 december 2011 voorzien van een waarmerking als Europese Executoriale Titel (hierna: EET) als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (hierna: de EET-Verordening).
2.7
[appellant] heeft notaris Dietzmann op 20 mei 2014 verzocht om de waarmerking van de notariële akte als in te trekken. Notaris Dietzmann heeft dat verzoek afgewezen.
2.8
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2015 is bepaald dat de nalatenschap van de moeder van [appellant] op de voet van artikel 4:205 van het Burgerlijk Wetboek mede in het belang van [X] zal worden vereffend. Het gerechtshof heeft daarbij een vereffenaar benoemd. De vereffenaar heeft te kennen gegeven de vordering van [X] op [appellant] van € 357.000,- vooralsnog niet te erkennen.

3.Beoordeling

3.1
In deze procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg, kort samengevat weergegeven, gevorderd te verklaren voor recht dat de notariële akte en de daarin genoemde vordering rechtsgeldig is en [appellant] te veroordelen tot betaling van de in die akte genoemde vordering. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen vanwege het ontbreken van processueel belang. [geïntimeerde] beschikt immers reeds over een titel ter zake van haar vordering waarvan de tenuitvoerlegging in Nederland niet geweigerd kan worden. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. [geïntimeerde] voert aan dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat zij geen wijziging van het dictum beoogt, en bestrijdt voorts de grieven. In voorwaardelijk incidenteel appel, voor het geval het hof [appellant] ontvankelijk acht in zijn hoger beroep en één of meer van de grieven gegrond acht, komt [geïntimeerde] tegen de beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering van de rechtbank op met één grief.
3.2
Het hof stelt voorop dat degene die het rechtsmiddel van hoger beroep aanwendt, daarbij voldoende belang dient te hebben. Dit volgt uit artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek. Bij gebrek aan voldoende belang volgt een niet-ontvankelijkverklaring.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende belang bij zijn hoger beroep, omdat de rechtbank reeds heeft beslist in de door [appellant] gewenste zin. [appellant] verzoekt in hoger beroep immers niet om een wijziging van het dictum van het bestreden vonnis. Dit leidt ertoe dat [appellant] bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep.
3.3
Het hoger beroep faalt reeds wegens het ontbreken van belang. De grieven in principaal appel behoeven alleen al om die reden geen nadere bespreking.
3.4
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [geïntimeerde] ter zake van haar vordering op [appellant] reeds over een titel beschikt waarvan de tenuitvoerlegging in Nederland niet geweigerd kan worden. Hetgeen [geïntimeerde] bij haar grieven aanvoert maakt dat niet anders.
3.5
Aan bespreking van het door [geïntimeerde] ingestelde voorwaardelijk incidentele appel wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.
3.6
[appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep en zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1628,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, D. Kingma en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.