In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 15 maart 2018 geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende, [X] te [Z], niet-ontvankelijk was voor zover dit was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en gelast het betaalde griffierecht te vergoeden. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 239.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 212.000 na bezwaar van de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van de belanghebbende prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht betreft. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar ten tijde van het instellen van het beroep niet in gebreke was om tijdig een besluit te nemen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een proceskostenvergoeding rechtvaardigden.
De uitspraak van het Hof is gedaan op 13 augustus 2019 en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.