ECLI:NL:HR:2010:BL8869
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenveroordeling bij ongegrond beroep in belastingzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, die na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de Inspecteur veroordeelde in de proceskosten van belanghebbende. De Staatssecretaris stelde hiertegen cassatie in.
De Hoge Raad oordeelt dat, ook als een beroep ongegrond wordt verklaard, de rechter op basis van artikel 8:75, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bevoegdheid heeft om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten van de belanghebbende. De Hoge Raad bevestigt dat het Hof de Inspecteur terecht heeft veroordeeld in de proceskosten, en dat het Hof binnen de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid is gebleven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 2173,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de rechter bij proceskostenveroordelingen en bevestigt de mogelijkheid om ook bij ongegronde beroepen proceskosten toe te kennen aan de belanghebbende. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in belastingzaken waar proceskosten een significante rol kunnen spelen.