4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“3. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat de aanslag waterschapsbelasting is opgelegd in strijd met het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen (hierna: het Rijksverzorgingsbeleid), het Memorandum (Uniezaken), houdende een overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië (Tractatenblad, 1951, nr. 4; hierna: het Memorandum) en de Beschikking van de Minister van Maatschappelijk Werk van 31 juli 1961, Sectie I, No. 56997 (hierna: de Beschikking). Op de zitting van 22 mei 2017 heeft eiser nader toegelicht dat hij op grond van deze regelingen niet kan worden ingeschreven in de basisregistratie personen. Hij is dan ook ten onrechte opgenomen in de basisregistratie personen. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat niet hij, maar de Staat der Nederlanden de aanslag waterschapsbelasting dient te betalen, namelijk uit de op grond van het Rijksverzorgingsbeleid voor eisers grootvader - die ex-KNIL-militair was - beschikbare gelden. Eiser verzoekt de uitspraak op bezwaar te vernietigen en te gelasten dat verweerder een nieuw besluit neemt met toepassing van het Rijksverzorgingsbeleid op grond van artikel 8, eerste lid, van de Overgangsovereenkomst (Stb. 1949, No. J 570).
4. In zijn nadere beroepsgronden van 15 december 2017 en 15 maart 2018 heeft eiser aangevoerd - en dit is op de zitting van 26 maart 2018 bevestigd - dat verweerder niet bevoegd is om aan hem een aanslag waterschapsbelasting op te leggen, omdat het Rijksverzorgingsbeleid op eiser van toepassing is. Eiser valt niet onder het Koninkrijk der Nederlanden, maar onder de Nederlands-Indonesische Unie en hij verblijft slechts tijdelijk in Nederland. Dat betekent, zo heeft eiser op de zitting van 26 maart 2018 toegelicht, dat de Waterschapswet niet op hem van toepassing is.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld, en dit standpunt is op de zitting van 22 mei 2017 herhaald, dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarnaast verzoekt verweerder om eiser op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door verweerder in beroep gemaakte proceskosten. Het belang van eiser in deze procedure ligt volgens verweerder niet bij de juistheid van de opgelegde aanslagen, maar bij een oordeel over de toepasselijkheid of geldigheid van de diverse door hem aangehaalde regelingen. Verweerder verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam (zaaknummer AMS 15/4479), die ziet op de aanslag waterschapsbelasting voor het kalenderjaar 2015.
6. De rechtbank zal eerst dit standpunt van verweerder beoordelen. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is sprake als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat het ten tijde van het instellen van beroep voor de belanghebbende evident was dat van het beroep geen positief resultaat was te verwachten. Dit kan zich voordoen als op grond van eerdere rechterlijke uitspraken in de desbetreffende aangelegenheid bij voorbaat onmiskenbaar vaststaat wat de uitkomst van de aangespannen procedure zal zijn.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser al eerder in verschillende (hoger) beroepsprocedures een beroep heeft gedaan op de hiervoor onder 3. genoemde regelingen. De rechtbank ziet echter onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat er door verweerder ieder jaar een nieuwe aanslag waterschapsbelasting wordt opgelegd, waartegen bezwaar en beroep open staat. Dat een belanghebbende die het daar niet mee eens is in beroep telkens dezelfde argumenten aanvoert, levert op zichzelf geen misbruik van procesrecht op. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van procesrecht heeft plaatsgevonden. Alhoewel eiser meerdere beroepsprocedures heeft aangewend tegen uitspraken op bezwaar van verweerder, heeft hij voor zover bekend tot nu toe slechts één keer eerder bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een aanslag waterschapsbelasting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat misbruik van procesrecht nu niet aan de orde is. Het beroep van eiser is dan ook ontvankelijk en het verzoek van verweerder om eiser te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen.
8. De rechtbank zal het beroep van eiser vervolgens inhoudelijk beoordelen.
9. Op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die ingezetenen zijn. Op grond van artikel 116, aanhef en onder a, van de Waterschapswet, voor zover van belang, wordt onder ingezetene verstaan degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
10. Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht (de Verordening watersysteemheffing), voor zover van belang, wordt de watersysteemheffing geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Verordening. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening watersysteemheffing wordt onder ingezetene verstaan degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
11. Op grond van artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een heffing ingesteld ter zake van afvoeren.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover van belang, wordt ter zake van afvoeren vanuit een woonruimte aan de heffing onderworpen degene die het gebruik heeft van die woonruimte.
12. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht (de Verordening zuiveringsheffing), voor zover van belang, wordt ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte aan de heffing onderworpen degene die het gebruik heeft van die woonruimte. Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening Zuiveringsheffing wordt onder afvoeren verstaan het brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.
13. Uit de onder 9. en 10. genoemde artikelen in de Waterschapswet en de Verordening watersysteemheffing volgt dat degene die aan het begin van het kalenderjaar is ingeschreven in de basisregistratie personen van een gemeente in het gebied van het waterschap en die gebruik maakt van woonruimte, een watersysteemheffing verschuldigd is. Niet in geschil is dat eiser is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Amsterdam en dat hij gebruik maakt van woonruimte in Amsterdam op het adres [adres] . Op grond hiervan is hij dus een watersysteemheffing verschuldigd. Indien eiser meent dat hij ten onrechte is ingeschreven (of opgenomen) in de basisregistratie personen van de gemeente Amsterdam, dient hij zich op basis van de Wet basisregistratie personen tot het college van burgemeester en wethouders te wenden om die inschrijving ongedaan te maken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet kan treden in de vraag of eiser terecht is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Amsterdam. Die inschrijving is voor verweerder een gegeven. Gelet hierop is de aanslag watersysteemheffing terecht aan eiser opgelegd.
14. Uit overweging 11. en 12. volgt dat degene die het gebruik heeft van woonruimte in het gebied van het waterschap een zuiveringsheffing verschuldigd is, indien vanuit de woning wordt afgevoerd. Aangezien niet in geschil is dat eiser het gebruik heeft van woonruimte in Amsterdam en er vanuit de woning wordt afgevoerd, is hij een zuiveringsheffing verschuldigd. Ingezetenschap en inschrijving in de basisregistratie personen zijn geen voorwaarden voor het opleggen en het verschuldigd zijn van een zuiveringsheffing. De aanslag zuiveringsheffing is dan ook terecht aan eiser opgelegd.
15. De beroepsgrond van eiser dat niet hij, maar de Staat der Nederlanden de aanslag waterschapsbelasting dient te betalen, slaagt niet. In deze beroepsprocedure is uitsluitend de heffing en niet de invordering van de aanslag aan de orde, zodat de rechtbank over de invordering geen oordeel kan geven. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de bestuursrechter om te oordelen over de invordering van - rechtsgeldig opgelegde - aanslagen. Eiser dient zich hiervoor tot de burgerlijke rechter te wenden.
16. Voor zover eiser - als kleinzoon van een ex-KNIL-militair - zich mede heeft willen beroepen op een vrijstelling van waterschapsbelasting, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan eiser recht heeft op een in de Verordening genoemde vrijstelling. Verder verwijst de rechtbank naar de in de door de Hoge Raad bij arrest van 25 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2812) bekrachtigde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:1724) waarin is geoordeeld dat noch de regelingen waarnaar eiser (telkens) in de gedingstukken verwijst, noch wat hij daarover - ook in eerdere beroepsprocedures - heeft gesteld, inhouden dat eiser recht heeft op een vrijstelling van waterschapsbelasting. De verwijzing van eiser in deze zaak naar artikel 8, eerste lid, van de Overgangsovereenkomst (Stb. 1949, No. J 570), leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. 17. Ook verder ziet de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat de heffing van waterschapsbelasting ten aanzien van eiser afstuit op enige wettelijke dan wel verdragsrechtelijke bepaling. Dat eiser een nakomeling is van een ex-KNIL-militair leidt niet tot de conclusie dat de Waterschapswet niet op eiser van toepassing is en verweerder niet bevoegd is om aan hem een aanslag waterschapsbelasting op te leggen. Evenmin kan eiser aan het Rijksverzorgingsbeleid het recht of het vertrouwen ontlenen dat de Waterschapswet voor hem niet geldt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:9379), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.4. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan het gerechtshof en beschouwt deze rechtsoverwegingen dan ook als hier ingelast. 18. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”