ECLI:NL:GHAMS:2019:2638
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsleven en ouderschap
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De moeder en de vader van de kinderen hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 11 januari 2019, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld en tijdelijk uit huis zijn geplaatst. De vader, die de kinderen niet heeft erkend, werd in eerste instantie niet als belanghebbende aangemerkt in de ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelde dat hij wel ontvankelijk was in de zaak van de machtiging uithuisplaatsing, omdat deze een directe inbreuk op zijn gezinsleven met de kinderen vormde.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds augustus 2018 bij de zus van de moeder verbleven en dat er zorgen waren over de opvoedsituatie bij beide ouders. De moeder heeft een veiligheidsplan opgesteld, maar er waren twijfels over haar vermogen om de zorg voor de kinderen adequaat te waarborgen. De vader heeft in het verleden zorg voor de kinderen geboden, maar zijn rol was beperkt na de uithuisplaatsing.
Uiteindelijk heeft het hof de ondertoezichtstelling bekrachtigd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing per datum beschikking afgewezen, omdat de nadelen van de uithuisplaatsing voor de kinderen zwaarder wogen dan de voordelen. Het hof heeft geoordeeld dat de ouders actief werken aan verbetering van hun situatie en dat de kinderen weer bij de ouders kunnen worden geplaatst, met de nodige ondersteuning van hulpverlening.