ECLI:NL:RBMNE:2024:4628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/16/577922 / JE RK 24-1124
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een baby in het kader van de zorg voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een baby van een maand oud, hierna aangeduid als [minderjarige 1]. De biologische vader van [minderjarige 1] wordt als belanghebbende aangemerkt, ondanks dat hij de baby nog niet heeft erkend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, alcohol heeft gedronken, wat blijkt uit een positieve urinecontrole op Ethyl Glucuronide (EtG). De moeder ontkent alcoholgebruik, maar de kinderrechter acht de testresultaten betrouwbaar en concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van het kind.

De procedure begon met een verzoek van de gecertificeerde instelling, de Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI), om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter had eerder al een ondertoezichtstelling uitgesproken en de zorgen over de moeder waren toegenomen door haar verslavingsproblematiek. De moeder heeft meerdere kinderen, waarvan de vier oudste uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 8 januari 2025, omdat er nog onderzoeken moeten plaatsvinden naar de ouders om te bepalen of en onder welke voorwaarden [minderjarige 1] bij hen kan wonen.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de situatie van de vader en de mogelijkheid van minder ingrijpende maatregelen, maar concludeert dat deze op dit moment niet haalbaar zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/577922 / JE RK 24-1124
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
DE JEUGD- & GEZINSBESCHERMERS, hierna: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als
belanghebbendenaan:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J. Hes,
[de vader], hierna: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. I. Roos.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de beschikking van 8 juli 2024. Daarna heeft de kinderrechter de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de advocaat van de vader van 9 juli 2024 met twee bijlagen;
  • het bericht van de GI van 10 juli 2024 met twee bijlagen;
  • het bericht van mr. B.H. van der Zwan van 15 juli 2024 waarbij zij zich onttrekt als advocaat voor de moeder;
  • het bericht van mr. C.J. Hes van 16 juli 2024 waarbij zij zich stelt als advocaat voor de moeder;
  • de pleitnotitie van de advocaat van de moeder met bijlagen 1 tot en met 7, ontvangen op 17 juli 2024 voor de zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op 19 juli 2024 vanaf 10.00 uur het dictum van deze beschikking telefonisch van de griffie te vernemen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . De vader heeft [minderjarige 1] niet erkend.
2.2.
[minderjarige 1] verblijft sinds 8 juli 2024 in een pleeggezin, samen met haar zusje [minderjarige 2] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2024 [minderjarige 1] (voorlopig) onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling loopt nu nog tot 12 maart 2025.
2.4.
In de beschikking van 8 juli 2024 is het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van -naar de kinderrechter begrijpt- zes maanden met spoed toegewezen voor de duur van twee weken, tot 22 juli 2024. De beslissing op het resterende deel van het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin te verlengen is aangehouden.

3.De standpunten van de ouders

3.1.
De moeder en de vader zijn het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing.

4.De beoordeling

De beslissing
4.1.
De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin tot 8 januari 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij zo beslist.
De kinderrechter merkt de vader aan als belanghebbende in deze procedure
4.2.
De kinderrechter merkt de vader in deze zaak aan als belanghebbende. [1] De vader is de biologische vader van [minderjarige 1] . In beginsel is de biologische ouder (die niet de juridische ouder is) geen belanghebbende, tenzij de uithuisplaatsing een rechtstreekse, ingrijpende inbreuk maakt op het gezinsleven van de vader en het kind, gelet op de substantiële feitelijke zorgtaken die de vader voor de uithuisplaatsing uitvoerde. [2] Dat is hier het geval. Hoewel de vader [minderjarige 1] nog niet heeft erkend, zijn partijen het er wel over eens dat de vader [minderjarige 1] mag erkennen. Partijen zijn het alleen niet eens over het gezag en daarom is het nog niet gelukt om de erkenning van [minderjarige 1] samen te regelen. De vader is wel vanaf de geboorte van [minderjarige 1] intensief betrokken geweest in de korte periode dat zij bij de moeder verbleef. De vader kwam dagelijks bij de moeder thuis om te helpen met de verzorging van [minderjarige 1] . Door de uithuisplaatsing zijn de zorgtaken die de vader voor de uithuisplaatsing uitvoerde dus beperkt. Bovendien heeft de vader [minderjarige 2] wel erkend en heeft hij ook het gezag over haar.
De context van de zaak
4.3.
De moeder heeft vijf kinderen. De vier oudste kinderen van de moeder zijn uit huis geplaatst vanwege de verslavingsproblematiek van de moeder. De oudste drie kinderen ( [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ) wonen bij hun vader en [minderjarige 2] woont in een pleeggezin. Tijdens de zwangerschap van [minderjarige 1] waren er ernstige zorgen over haar. Er waren al langer zorgen over het middelengebruik van de moeder en de moeder heeft na positieve testen erkend dat zij cocaïne en alcohol heeft gebruikt tijdens haar zwangerschap. De rechtbank heeft in de beschikking van 12 maart 2024 daarom een definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken voor het op dat moment nog ongeboren kind. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een verslaving bij de moeder, gelet op de structurele positieve testen in het afgelopen jaar. Hoewel de moeder steeds verschillende verklaringen heeft gegeven voor hoe de middelen in haar lichaam zijn gekomen, achtte de rechtbank die niet geloofwaardig. Een grote zorg was dat de moeder nog steeds niet erkent dat zij een verslaving heeft en dat zij de ernst en de risico’s van het middelengebruik onvoldoende inziet. Dit staat de juiste hulp in de weg.
4.4.
Uit het verslag van de GI blijkt dat kort na de beschikking van 12 maart 2024 de zorgen zijn toegenomen. Op 18 maart 2024 heeft Veilig Thuis een politiemelding ontvangen, waarbij de moeder is aangehouden op 15 maart 2024 wegens rijden op een scooter onder invloed. Er is toen een hoog alcoholgehalte geblazen. Op 16 maart 2024 was de politie op huisbezoek geweest om de zorgmelding te overhandigen, waarbij zij de moeder wederom (zichtbaar) onder invloed aantroffen. De GI heeft de moeder hierop aangesproken, maar de moeder ontkende alles. Op 21 maart 2024 was er een huisbezoek bij de moeder. De woning was verwaarloosd, stond vol met spullen en was niet schoongemaakt. Het was zichtbaar dat de dieren al een langere tijd geen eten en drinken hadden gehad en in de woning hing een sterke urinegeur. De moeder zag er moe en versuft uit, maar zij ontkende dat zij onder invloed was. Op 22 maart 2024 kwam de psychiater bij de moeder thuis voor een crisisbeoordeling. De moeder gaf geen erkenning van middelengebruik, maar wilde wel hulp van de [instelling 1] accepteren. Op 5 april 2024 is de moeder vrijwillig geplaatst op de (gesloten) HighCare afdeling van [instelling 1] in Amsterdam.
4.5.
Op 22 april heeft de moeder met veiligheidsafspraken de [instelling 1] verlaten om bij haar vader in [plaats] te verblijven. In de ontslagbrief is als DSM diagnose onder meer opgenomen: stoornis in alcoholgebruik: matig; stoornis in het gebruik van cocaïne: matig, ernstig.
4.6.
Halverwege mei 2024 is de moeder weer naar haar eigen woning gegaan. Naar aanleiding daarvan heeft de GI op 15 mei 2024 per e-mail een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder. De moeder verbleef op dat moment al in haar eigen woning in [woonplaats] . De GI is hiermee akkoord gegaan, mits de moeder zich aan de volgende bodemeisen zou houden:
  • Je bent bereikbaar en in contact voor de hulpverlening ( [instelling 1] / [instelling 2] en [instelling 3] / [instelling 4] ) en DJGB.
  • De [instelling 1] stuurt DJGB eens per twee weken de uitslagen van de UC’s. Wanneer zij een positieve uitslag hebben van jouw UC nemen zij direct contact op met DJGB.
  • Bij een positieve UC ga je terug naar de [instelling 5] in Amsterdam.
  • Je gaat naar de controles voor de baby naar het [ziekenhuis] ziekenhuis.
  • Je informeert DJGB over de controles bij het [ziekenhuis] ziekenhuis aangaande je zwangerschap.
  • Op het moment dat jij weet dat jij gaat bevallen neem jij direct contact op met DJGB.
  • In eerdere huisbezoeken is geconstateerd dat er een zeer sterke ammoniaklucht in de woning hing en er veelvuldig binnen gerookt werd. Om die reden zal DJGB contact opnemen met de [instelling 4] om na te gaan of de hulpverlening vanuit hun weer met spoed kan worden opgepakt.
  • Er dient een plan van aanpak gemaakt te worden om jouw woning veilig en hygiënisch te maken/houden en jij dient hier aan mee te werken.
Wanneer het kindje geboren wordt blijven bovenstaande bodemeisen van kracht. Het is dus aan jou om te laten zien dat je clean bent en blijft, open blijft staan voor en meewerkt aan de hulpverlening en in contact bent en blijft met DJGB.”
4.7.
Op [geboortedatum] 2024 is [minderjarige 1] geboren. Er zijn testen gedaan in het ziekenhuis: de glucose was goed, de uitslag van de urinetest van de moeder was negatief en er waren geen redenen tot zorg om [minderjarige 1] in het ziekenhuis te laten. De moeder en [minderjarige 1] zijn daarom op 19 juni 2024 uit het ziekenhuis ontslagen. De moeder verbleef na de bevalling met [minderjarige 1] weer in haar eigen woning in [woonplaats] . In die periode zijn er steeds urinecontroles geweest bij [instelling 1] . Daarnaast was de kraamzorg van 19 juni tot en met 23 juni 2024 drie uur per dag aanwezig geweest bij de moeder thuis. De vader was hier ook steeds bij aanwezig. De kraamzorg had geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Volgens de kraamzorg speelden de ouders in op de signalen van [minderjarige 1] en stonden zij open voor adviezen. De kraamhulp heeft geen signalen van middelengebruik geconstateerd. Op 24 juni 2024 was er een positieve testuitslag op Ethyl Glucuronide (hierna: EtG). Tijdens eerdere en latere testen zijn er geen positieve testuitslagen geweest. In verband met een vakantie van de medewerker van [instelling 1] zijn deze testuitslagen van deze periode pas op 8 juli 2024 met de GI gedeeld. De GI heeft na intern overleg besloten om een spoed verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen bij de kinderrechter vanwege de positieve testuitslag van de moeder op 24 juni 2024 en gelet op het gegeven dat de moeder [minderjarige 1] borstvoeding geeft. De kinderrechter heeft deze machtiging verleend voor de duur van twee weken. De kinderrechter moet nu nog beslissen op het resterende deel van het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen tot 8 januari 2025.
Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.8.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in haar belang. [3]
4.9.
Uit de uitslag van de urinecontrole bij de [instelling 1] op 24 juni 2024 blijkt dat positief getest is op EtG. EtG is een omzettingsproduct van ethanol, oftewel alcohol. Het is een afvalstof die in het lichaam geproduceerd wordt op het moment dat alcohol wordt genuttigd en het lichaam moet dit verwerken tot nuttige stoffen om het te kunnen gebruiken als brandstof. EtG kan door het lichaam niet gebruikt worden en wordt daarom in de nieren uit het bloed gefilterd. Op die manier komt EtG in de urine terecht, om zo uitgescheiden te worden uit het lichaam. Als de urine wordt opgevangen en wordt gekeken hoeveel EtG er in de urine zit, kan er dus iets worden gezegd over het nuttigen van alcohol door de betreffende persoon. Om te beoordelen of een urinecontrole beïnvloed is, wordt gekeken naar het creatininegehalte in de urine. Creatinine is een afbraakproduct van creatinefosfaat en wordt gevormd in het spierweefsel. Dat afbreken vindt in iedere persoon plaats, maar de mate daarvan verschilt per persoon. Het creatinineniveau in urine is daardoor een bruikbare maat die iets zegt over de snelheid waarmee de nieren stoffen uit het bloed filteren en via de urine uitscheiden. Om een goed beeld te krijgen van de afbreeksnelheid van creatinine van een persoon is het nodig om meerdere metingen te verrichten. Het creatinineniveau in de urine kan een persoon gedeeltelijk zelf beïnvloeden door in een korte periode veel water te drinken. Mensen zijn over het algemeen niet in staat gedurende meerdere weken het creatininegehalte te beïnvloeden, maar wel gedurende korte tijd, bijvoorbeeld voorafgaand aan een urinetest.
4.10.
Daarnaast wordt in de uitslag van de urinecontrole de EtG ratio vermeld. Dat wil zeggen: de verhouding tussen de aangetroffen hoeveelheid EtG en creatinine in de urine. Anders dan de advocaten hebben gezegd, geeft het getal 106 geen indicatie over de gebruikte hoeveelheid alcohol, maar slechts een verhouding tussen EtG en creatinine. Het creatinineniveau geeft aan hoe snel de nieren stoffen filteren, en de ratio hiervan ten opzichte van EtG geeft dus aan of er een relatief grote hoeveelheid EtG wordt uitgescheiden door de nieren, of dat dit een beperkte hoeveelheid betreft. Een absolute hoeveelheid genuttigde alcohol kan hiermee echter niet worden teruggerekend – het geeft enkel een indicatie of het gaat om een kleine hoeveelheid alcohol (in de ordegrootte van één drankje) of dat het gaat om stevige hoeveelheid (in de ordegrootte van alcoholmisbruik). De juiste interpretatie van deze ratio dient echter gedaan te worden door een deskundige, die niet beschikbaar is. De hoeveelheid van de gebruikte alcohol is ook niet relevant voor de beoordeling. Wat in ieder geval zeker is, is dat de uitslag van de urinetest positief is voor EtG, en dat dit een EtG-niveau betreft dat niet als vals positieve uitslag kan worden beschouwd.
4.11.
Voor de kinderrechter staat vast dat de positieve testuitslag van de urinecontrole op 24 juni 2024 bij de [instelling 1] op EtG betrouwbaar is en dat de moeder alcohol heeft gedronken. De moeder ontkent dat zij alcohol heeft gedronken. Zij stelt de betrouwbaarheid van de test ter discussie. Zij heeft navraag gedaan bij de [instelling 1] wanneer er EtG aangetoond kan worden in de urine. Uit het e-mailbericht van mevrouw K. de Ruig (kennelijk werkzaam bij de [instelling 1] met een onbekende functie) van 12 juli 2024 blijkt dat dit het geval kan zijn wanneer er alcohol gedronken is of wanneer er alcoholhoudende dingen zijn gegeten, zoals bepaalde stoofgerechten, sauzen of bepaalde toetjes. Uit het e-mailbericht van 16 juli 2024 van mevrouw A. van der Zande, psychiater van de [instelling 1] , blijkt dat de urine van 24 juni 2024 een ‘goede’ urine betrof (dat wil zeggen: de creatinine was hoog genoeg, de urine was dus niet te waterig) en dat de hoeveelheid alcohol twee keer de hoogte van de afkapwaarde was. Er is navraag gedaan bij het laboratorium om duidelijk te krijgen of mondwater of vleesjus eventueel de verklaring kan zijn voor de uitslag. De medewerker van het laboratorium zegt hierover dat het afkappunt zó gekozen is dat een positieve uitslag niet kan komen door geneesmiddelen of voedingsmiddelen. Bovendien blijkt uit het e-mailbericht van mevrouw Van der Zande van 7 juni 2024 dat de urine wordt afgenomen onder toezicht bij de [instelling 1] . De kinderrechter volgt de GI dan ook in haar standpunt dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de test. De moeder heeft ook geen aannemelijke verklaring gegeven waarom deze test positief is uitgevallen terwijl zij, zo stelt ze, geen alcohol heeft gedronken. Dat maakt ook dat de kinderrechter geen aanleiding ziet om de GI nog navraag te laten doen bij een arts om deze waardes te duiden of om een alternatieve test te doen, zoals een haartest. Daarnaast stelt de moeder nog dat door bijvoorbeeld diabetes een hogere hoeveelheid EtG gedetecteerd kan worden in de urine. Volgens de GI heeft de moeder echter al een dergelijke test gedaan en is gebleken dat zij geen diabetes heeft. De kinderrechter volgt de ouders wel in het standpunt dat uit de testresultaten niet blijkt hoeveel de moeder daadwerkelijk heeft gedronken. Echter is dat voor de kinderrechter niet relevant. Het enkele feit dat uit deze test volgt dat de moeder wel degelijk alcohol heeft gedronken, ongeacht hoeveel dat was, terwijl zij de zorg voor [minderjarige 1] had en haar borstvoeding gaf, maakt dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was en is. Gelet op alle veiligheidsafspraken wist de moeder dat het nuttigen van alcohol onacceptabel was gelet op de risico’s voor [minderjarige 1] en wat de consequenties zouden zijn als zij toch middelen zou gebruiken.
4.12.
Voor zover de moeder stelt dat uit de testen die zij op de ingevroren moedermelk heeft gedaan blijkt dat zij geen alcohol heeft gedronken, volgt de kinderrechter haar niet in dit standpunt. Alcohol komt in de moedermelk terecht nadat het is gedronken, waarbij de piek van het alcoholpercentage kort na het nuttigen van alcohol zichtbaar zal zijn. Het lichaam heeft gemiddeld twee tot drie uur nodig per glas om de alcohol af te breken. Wanneer de alcohol in het bloed van de moeder is afgebroken, is er ook geen alcohol meer in de moedermelk aanwezig. Dat betekent dat de wijze waarop de moeder de gekolfde moedermelk heeft getest niet kan aantonen of uitsluiten of de moeder gedronken heeft. Door deze manier van testen staat niet vast of dit daadwerkelijk de moedermelk van deze moeder is en als dat wel het geval is, of de data die op de foto's staan juist zijn, op welke momenten de moeder heeft gekolfd, of zij alle gekolfde melk heeft bewaard of ook melk heeft weggegooid of gebruikt.
4.13.
Daar komt bij dat de kinderrechter het zorgelijk vindt dat de moeder blijft ontkennen dat er geen sprake is van verslavingsproblematiek. Uit het dossier blijkt immers dat er veelvuldig sprake is (geweest) van middelengebruik door de moeder. Uit de ontslagbrief van de verslavingszorg blijkt dat de diagnose is dat er een matige stoornis is in alcoholgebruik en dat er een matige tot ernstige stoornis is in het gebruik van cocaïne. De kinderrechter maakt zich veel zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] bij de moeder, omdat de moeder niet eerlijk is over haar middelengebruik en geen inzicht geeft in de gevolgen daarvan voor [minderjarige 1] .
4.14.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de verzochte duur, tot 8 januari 2025. De reden daarvoor is dat de GI het nodig vindt om bij beide ouders een persoonlijkheids- en intelligentieonderzoek af te nemen. Deze onderzoeken zijn nodig om de ouders beter te kunnen begrijpen en om ze passende hulpverlening te kunnen bieden. De [instelling 1] vermoedt dat er bij de moeder mogelijk sprake is van FAS (Foetaal Alcohol Syndroom) en een laag intelligentieniveau. Dat moet onderzocht worden. Het kost tijd voordat deze onderzoeken kunnen starten en afgerond zijn. De verwachting is dan ook dat de periode tot 8 januari 2025 nodig is om hier duidelijkheid over te verkrijgen. De kinderrechter vindt dit, net als de GI, nodig om te kunnen onderzoeken of en zo ja welke mogelijkheden er nog zijn voor [minderjarige 1] om thuis bij (een van) de ouders te kunnen wonen.
Geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk
4.15.
De kinderrechter ziet op dit moment geen mogelijkheden voor minder ingrijpende maatregelen. De mogelijkheid van een moederkindhuis is volgens de GI uitgesloten, omdat middelengebruik een contra-indicatie is voor een verblijf daar. Dat is ook niet door de ouders betwist. Ook de mogelijkheid van de ambulante spoedhulp (ASH) vindt de kinderrechter onvoldoende om de veiligheid van [minderjarige 1] te kunnen waarborgen. De ASH is niet 24/7 bij de moeder in huis, waardoor er geen zicht is op het middelengebruik van de moeder op de momenten dat zij niet aanwezig zijn.
4.16.
Verder heeft de kinderrechter op dit moment nog onvoldoende zicht op de situatie bij de vader thuis. Uit het Verslag NIKA diagnostiek en behandeling, gericht op gehechtheid ten aanzien van [minderjarige 2] , overgelegd door de vader als productie 1, blijkt dat de vader lijkt te beschikken over een beperkt metalliserend vermogen. Dat wil zeggen dat hij moeite heeft om zich te verplaatsen in [minderjarige 2] en om te kunnen bedenken wat [minderjarige 2] wil, voelt en denkt. Het lukt de vader nog onvoldoende om zich in [minderjarige 2] te verplaatsen en op haar af te stemmen op momenten dat er stress is bij [minderjarige 2] of bij hemzelf. Er wordt vanuit NIKA geadviseerd dat de vader ondersteuning krijgt in het contact met [minderjarige 2] en dat hij opnieuw hulp krijgt voor wat hij in het verleden heeft meegemaakt. Dit heeft namelijk invloed op zijn (emotionele) beschikbaarheid voor [minderjarige 2] . Bovendien loopt het 2thepointtraject voor de vader nog en het is dus nog onduidelijk of [minderjarige 2] bij de vader zou kunnen wonen. Hoewel deze trajecten zien op zusje [minderjarige 2] , is de kinderrechter van oordeel dat de uitkomsten daarvan ook relevant zijn voor [minderjarige 1] . Dat maakt dat de kinderrechter geen aanleiding ziet om de GI nadrukkelijk in overweging te geven om op korte termijn te onderzoeken of een plaatsing bij de vader haalbaar is. De komende periode zal zorgvuldig onderzocht moeten worden of het mogelijk is dat [minderjarige 1] bij de vader kan wonen en zo ja, wat daarvoor nodig is. Daar komt bij dat de relatie tussen de ouders heel wisselend is. Op dit moment zijn de ouders on speaking terms. De vader heeft op de zitting toegelicht dat de ouders geen relatie hebben en dat dit er ook niet meer in zit, maar dat hij graag samen met de moeder in goede harmonie voor de kinderen wil zorgen. Volgens de vader kwam de uithuisplaatsing voor hem als een donderslag bij heldere hemel en hij is het er niet mee eens, terwijl de vader zich eerder veel zorgen maakte over de gezondheid van de baby en het middelengebruik van de moeder. Hij wilde dat er hulp zou komen om de moeder te begeleiden in haar middelengebruik. De kinderrechter vindt het zorgelijk dat de vader zich eerst kennelijk heel veel zorgen maakt over het middelengebruik, terwijl hij daar op dit moment niet meer over rept. De kinderrechter vraagt zich af of de vader op dit moment dan ook in staat is om de veiligheid van [minderjarige 1] voldoende te waarborgen.
4.17.
De mogelijkheid dat de moeder met [minderjarige 1] bij opa gaat wonen acht de kinderrechter ook niet haalbaar. De vader noemt dit als optie, maar de moeder is zelf niet met deze mogelijkheid gekomen. Het is voor de kinderrechter dus niet duidelijk geworden of de moeder zelf ook open staat voor deze optie. Bovendien blijkt uit de stukken dat de moeder daar na haar verblijf op de [instelling 1] slechts kort heeft verbleven. Volgens de GI bleek tijdens het huisbezoek van 2 mei 2024 dat de spanningen tussen de moeder en haar vader en stiefmoeder opliepen. Op 10 mei 2024 is de spanning zodanig opgelopen dat de moeder weer naar haar eigen woning in [woonplaats] is gegaan. Op de zitting stelt de moeder dat er geen conflict was met haar vader, maar deze verklaring strookt niet met de informatie die blijkt uit het verslag van de GI. Ook heeft de moeder geen verklaring gegeven waarom zij dan maar zo kort bij haar vader heeft verbleven.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin met ingang van 22 juli 2024 tot 8 januari 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 26 juli 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2638.
3.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.