Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding
2.Feiten
legal opinionaan Commerz uitgebracht. In de definitieve versie van deze opinie, gedateerd 10 november 2003, wordt, onder de daarin vermelde beperkingen en aannames, verklaard dat de door [X] namens GHR ondertekende garantie voor het Vehicles-krediet
constitute valid, binding and enforceable obligationsvan de verstrekker van de garantie.
certificateten grondslag. Een eerste versie van dat
certificate, gedateerd 5 november 2003 (hierna: het
certificatevan 5 november 2003), luidt, voor zover van belang, als volgt:
certificatevan 5 november 2003 verwijst naar – wat door partijen wordt genoemd – ‘de duikbotenovereenkomst’.
certificateheeft Commerz Spigthoff gevraagd punt 3 aan te passen. In de tweede aan Commerz verstrekte versie van het
certificate, gedateerd 10 november 2003, is punt 3 aangepast en is ook de verwijzing in punt 2 naar het IMV 2001 niet teruggekeerd. De tekst van het
certificatevan 10 november 2003 luidt, voor zover van belang, als volgt:
3.De verdere beoordeling van het geding in hoger beroep
elkeaanwijzing relevant waaruit in het concrete geval blijkt dat de overheid hetzij is betrokken bij de vaststelling van een maatregel of dat het onwaarschijnlijk is dat zij hierbij niet betrokken is, mede gelet op de omvang van deze maatregel, op de inhoud ervan of op de eraan verbonden voorwaarden, hetzij niet is betrokken bij de vaststelling van die maatregel (zie punt 33 van het prejudiciële arrest en zie ook (uitgebreid) de overwegingen in HvJ EU 19 maart 2019, T-98/16, T-196/16 en T-198/16, ECLI:EU:T:2019:167, punt 83 e.v.). Dat de garantie van 4 juni 2004 niet vooraf, maar pas achteraf is goedgekeurd door de raad van commissarissen, is dan ook niet doorslaggevend. Aan de doeltreffendheid van de staatssteunregels zou in hoge mate afbreuk worden gedaan indien zij buiten toepassing zouden kunnen worden verklaard op de enkele grond dat in casu art. 25 lid 6 van de statuten van HbR (zie rov. 2.9 hiervoor) is genegeerd in die zin dat de raad van commissarissen niet van tevoren, maar pas achteraf is geconsulteerd (zie ook punt 36 van het prejudiciële arrest).
certificates. Zij heeft daarover het volgende naar voren gebracht. Al in de kredietofferte aan RDM Vehicles werd de garantie van het havenbedrijf vermeld. Daarin was ook vermeld dat die garantie vergezeld moest gaan van een legal opinion. Na ondertekening van de garantie door [X] op 5 november 2003, heeft Spigthoff op 7 november 2003 een concept-opinie aan Commerz toegezonden. Daarna heeft Spigthoff op 10 november 2003 de definitieve versie opgemaakt en heeft Commerz op 11 november 2003 voor het eerst gelden uitgekeerd onder het Vehicles-krediet. Spigthoff trad op als advocaat van GHR en in de legal opinion werd bevestigd dat de in de garantie van 5 november 2003 bedoelde verplichtingen van GHR
valid, binding and enforceablewaren. Nader onderzoek van Commerz was daarom niet noodzakelijk, aldus nog steeds Commerz.
certificatevan 5 november 2003 haar tot nader onderzoek naar de bevoegdheid van [X] . Naar eigen zeggen kon Commerz de verwijzing naar de duikbotenovereenkomst in dat
certificateniet plaatsen en heeft zij daarom aan Spigthoff gevraagd het
certificateaan te passen. Gezien het belang van dat
certificate, dat ten grondslag lag aan de opinie van Spigthoff, komen de gevolgen van die keuze voor haar rekening. Gelet op de twijfels die de gang van zaken bij haar had behoren op te roepen, had Commerz – als hooggekwalificeerde professional – anders behoren te handelen en uiterlijk toen (rechtstreeks) met B en W in contact moeten treden om te onderzoeken of de garantieverlening binnen het mandaat van [X] viel. Dat geldt in het bijzonder nu in dit
certificatenaar het IMV 2001 werd verwezen en namens [X] zelf was opgesteld. Aan de stelling van Commerz dat B en W blijkens onder meer hun (vertrouwelijke) brief van 22 juni 2004 na het bekend worden van de garantieverlening aanvankelijk ervan uitgingen dat [X] ‘formeel’ bevoegd was, en dat navraag daarom niets zou hebben opgeleverd, gaat het hof voorbij. Vaststaat dat Commerz geen navraag heeft gedaan. Commerz heeft daarmee bewust een risico genomen. Nu dat risico zich heeft geopenbaard doordat [X] zijn mandaat heeft overschreden en de Gemeente zich niet gebonden acht, kan Commerz dat risico niet op de Gemeente afwentelen. Commerz kan zich dus niet op schijn van volmachtverlening door toedoen van de Gemeente, of gerechtvaardigd vertrouwen beroepen. Hetgeen Commerz overigens op dit punt heeft aangevoerd, waaronder het arrest Felix-Aruba (HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZB1223), kan niet afdoen aan haar onderzoeksplicht en kan dus niet leiden tot een ander oordeel.