ECLI:NL:HR:2013:470

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
9 augustus 2013
Zaaknummer
11/02221
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake garantieverlening door Havenbedrijf Rotterdam N.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 een herstelarrest uitgesproken met betrekking tot een eerder arrest van 26 april 2013. De zaak betreft een verzoek tot herstel van een kennelijke fout in het arrest van 26 april 2013, waarin de rol van de Gemeente en de Staat bij de garantieverlening door het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (HbR) aan de orde was. Eiseres, Commerz Nederland N.V., had verzocht om een verbetering van de tekst van het arrest, specifiek in rov. 3.8.1, waarin de formulering over de civielrechtelijke bindendheid van de garantieverlening voor de Gemeente werd betwist. Commerz stelde dat de tekst diende te worden aangepast om te reflecteren dat de garantieverlening bindend was voor HbR, en niet voor de Gemeente.

De advocaat van HbR steunde dit verzoek, en de Procureur-Generaal had de gelegenheid om aanvullend te concluderen, maar heeft daarvan afgezien. De Hoge Raad concludeerde dat er inderdaad sprake was van een kennelijke fout die eenvoudig kon worden hersteld. In het herstelarrest werd de tekst van rov. 3.8.1 aangepast, zodat het nu correct weergeeft dat de garantieverlening civielrechtelijk bindend is voor HbR, en niet voor de Gemeente. De beslissing van de Hoge Raad om het arrest te verbeteren werd op de minuut van het oorspronkelijke arrest gesteld, waarmee de juridische duidelijkheid over de toerekening van de garantieverlening werd hersteld.

Uitspraak

9 augustus 2013
Eerste Kamer
nr. 11/02221
EV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
COMMERZ NEDERLAND N.V. (voorheen Commerzbank (Nederland) N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. K.G.W. van Oven, thans mr. W.H. van Hemel,
t e g e n
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. M.J. Schenck.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Commerz en HbR.

1.Het arrest in dit geding

1.1
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 26 april 2013 een arrest uitgesproken.
Bij brief van 16 juli 2013 heeft de advocaat van Commerz de Hoge Raad verzocht het arrest van 26 april 2013 onder rov. 3.8.1 op de voet van art. 31 Rv te herstellen. Rov. 3.8.1 luidt:
“3.8.1 Dit arrest kan aldus uitgelegd worden dat voor toerekening aan de staat uiteindelijk het erop aankomt of (uit een samenstel van aanwijzingen kan worden afgeleid dat) de overheid in het concrete geval bij de vaststelling van de desbetreffende maatregel is betrokken (punt 52 slot, punt 56 slot), waarbij het dan zou moeten gaan om een reële, feitelijke betrokkenheid van de overheid bij de litigieuze maatregel. In een geval als het onderhavige – waarin de (enig) bestuurder van HbR bij de garantieverlening eigenmachtig is opgetreden, de garanties bewust geheim heeft gehouden en de statutaire voorschriften van HbR heeft genegeerd door geen goedkeuring van de raad van commissarissen te vragen, hij voor zijn handelen strafrechtelijk is veroordeeld, en waarin voorts aangenomen moet worden dat de Gemeente (en de Staat) de garantieverlening niet heeft (hebben) gewild – zou deze uitleg van het arrest meebrengen dat de garantieverlening, hoewel civielrechtelijk bindend voor de Gemeente, niet aan de Gemeente (en daarmee aan de Staat) kan worden toegerekend als vereist voor toepassing van de staatssteunregels.”
Commerz verzoekt het arrest te verbeteren door aan het slot van rov. 3.8.1 de woorden “de garantieverlening, hoewel civielrechtelijk bindend voor de Gemeente” te vervangen door “de garantieverlening, hoewel civielrechtelijk bindend voor HbR”.
De advocaat van HbR heeft bij brief van 25 juli 2013 het verzoek van Commerz betreffende de toepassing van art. 31 Rv ondersteund.
De Procureur-Generaal is in de gelegenheid gesteld aanvullend te concluderen, maar heeft daarvan afgezien.
1.2
De Hoge Raad stelt vast dat in het arrest sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. De Hoge Raad zal het arrest op de voet van art. 31 Rv verbeteren.
1.3
Rov. 3.8.1 dient als volgt te worden gelezen:
“3.8.1 Dit arrest kan aldus uitgelegd worden dat voor toerekening aan de staat uiteindelijk het erop aankomt of (uit een samenstel van aanwijzingen kan worden afgeleid dat) de overheid in het concrete geval bij de vaststelling van de desbetreffende maatregel is betrokken (punt 52 slot, punt 56 slot), waarbij het dan zou moeten gaan om een reële, feitelijke betrokkenheid van de overheid bij de litigieuze maatregel. In een geval als het onderhavige – waarin de (enig) bestuurder van HbR bij de garantieverlening eigenmachtig is opgetreden, de garanties bewust geheim heeft gehouden en de statutaire voorschriften van HbR heeft genegeerd door geen goedkeuring van de raad van commissarissen te vragen, hij voor zijn handelen strafrechtelijk is veroordeeld, en waarin voorts aangenomen moet worden dat de Gemeente (en de Staat) de garantieverlening niet heeft (hebben) gewild – zou deze uitleg van het arrest meebrengen dat de garantieverlening, hoewel civielrechtelijk bindend voor HbR, niet aan de Gemeente (en daarmee aan de Staat) kan worden toegerekend als vereist voor toepassing van de staatssteunregels.”

2.Beslissing

De Hoge Raad:
verbetert het op 26 april 2013 in deze zaak uitgesproken arrest op de wijze als hiervoor in 1.3 vermeld;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
9 augustus 2013.