ECLI:NL:GHAMS:2019:2224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
200.233.662/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over dekking na brand van motorjacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Deutsche Bank tegen ASR Schadeverzekering N.V. over een verzekeringsuitkering na de brand en het zinken van een motorjacht. Deutsche Bank, als hypotheekhouder van het jacht, had aanspraak gemaakt op een verzekeringsuitkering van € 2.412.000, maar ASR weigerde deze uitkering op basis van vermeende onjuiste verklaringen van de bemanning over de toedracht van de brand. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van Deutsche Bank afgewezen, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de verklaringen van de bemanning niet als verklaringen van de verzekeringnemer, Eurolink Consultancy B.V., kunnen worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat er geen opzet tot misleiding van de verzekeraar is aangetoond en dat de dekking niet vervalt op basis van artikel 7:941 lid 5 BW. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Deutsche Bank grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.233.662/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/589678 / HA ZA 15-591
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2019
inzake
de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BANK AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
appellante,
advocaat: mr. P.F. Hopman te Amsterdam,
tegen:
ASR SCHADEVERZEKERING N.V. als rechtsopvolgster van Europeesche Verzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. Arnold te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Deutsche Bank en ASR genoemd.
Deutsche Bank is bij dagvaarding van 16 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2017, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen haar als eiseres en de rechtsvoorgangster van ASR als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 april 2019 doen bepleiten, Deutsche Bank door haar hiervoor genoemde advocaat en door mr. H.E. Bast, advocaat te Amsterdam, en ASR door mr. Arnold, voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Door Deutsche Bank is bij die gelegenheid nog een akte met producties in het geding gebracht (genummerd 22 tot en met 24).
Ten slotte is arrest gevraagd.
Deutsche Bank heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van ASR in de proceskosten, vermeerderd – gezien de appeldagvaarding – met nakosten en rente.
ASR heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Deutsche Bank in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
Eurolink Consultancy B.V. (hierna: Eurolink) heeft het motorjacht [X] (hierna: het jacht) in 2007 bij de rechtsvoorgangster van ASR verzekerd tegen onder meer het risico van brand (uitgebreid casco). De verzekering is gesloten door tussenkomst van gevolmachtigde Paul l’Ortye Yachtverzekeringen.
2.2.
Een rechtsvoorgangster van Deutsche Bank heeft in 2008 krediet verstrekt aan Eurolink. Tot zekerheid van dat krediet heeft Eurolink een hypotheek verschaft van € 2,8 miljoen op het jacht.
2.3.
Op 28 maart 2013 is het jacht tijdens een overtocht van Italië naar Montenegro in brand gevlogen en gezonken. Aan boord waren de schipper [A] (hierna: [A] ), die in dienst was van Eurolink, en zijn metgezel [B] (hierna: [B] ). Zij hebben het jacht verlaten en hebben met een bijboot veilig de kust van Kroatië bereikt. Zij hebben foto’s gemaakt van het brandende jacht en verklaringen afgelegd over wat was gebeurd.
2.4.
Deutsche Bank heeft als hypotheekhouder een pandrecht op de vordering van Eurolink tot uitkering van de verzekeringspenningen. Bij brief van 8 juli 2013 heeft Deutsche Bank aanspraak gemaakt op een verzekeringsuitkering.
2.5.
In opdracht van ASR is door het onderzoeksbureau Interseco een onderzoek ingesteld naar de toedracht van de brand. In dat kader zijn [A] en [B] geïnterviewd. Als technische experts zijn voorts, door of namens ASR, ingeschakeld Biesboer Expertise B.V. en BMT Surveys Rotterdam B.V. Een technisch onderzoek aan het jacht zelf was niet mogelijk, omdat het wrak is gezonken en op de bodem van de Adriatische Zee ligt.
2.6.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek heeft ASR uitkering onder de verzekering geweigerd.
2.7.
Naar aanleiding van de afwijzing van de verzekeringsclaim door ASR heeft Deutsche Bank een onderzoek laten uitvoeren door CNZ Marine (hierna: CNZ).
2.8.
In opdracht van Eurolink heeft Technoserv-WmcK(nl) op basis van de diverse naar de brand verrichte onderzoeken gerapporteerd over de omstandigheden van de brand.

3.Beoordeling

3.1.
Deutsche Bank vordert in deze procedure dat ASR wordt veroordeeld tot betaling van een verzekeringsuitkering van € 2.412.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2013, en tot betaling van € 38.490,07 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de inleidende dagvaarding. Deze vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen en Deutsche Bank is veroordeeld in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Deutsche Bank met haar grieven op.
3.2.
Niet in geschil is dat het jacht door brand verloren is gegaan. Brand is een verzekerd voorval onder de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden, zodat ASR in beginsel is gehouden dekking te verlenen voor de ontstane schade. De rechtbank is ASR gevolgd in de stelling dat onjuiste verklaringen zijn afgelegd over de toedracht van de brand en dat dit is gedaan met het opzet ASR te misleiden. De rechtbank is op basis van dit verweer tot het oordeel gekomen dat op grond van artikel 7:941 lid 5 BW het recht op uitkering is komen te vervallen.
3.3.
Artikel 7:941 lid 5 BW bepaalt, voor zover van belang, dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde na een schadevoorval de mededelings- of inlichtingenplicht niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden. Eurolink is de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de bestuurder van Eurolink, [C] (hierna: [C] ), op 11 april 2013 aan de onderzoekers van Interseco heeft laten weten dat zij hem niet moesten vragen wat er was gebeurd met het jacht, omdat hij er niet bij is geweest. Zij moesten hun vragen stellen aan de opvarenden van het jacht. Volgens de rechtbank is [A] aldus aangewezen als degene die uit naam van Eurolink mededelingen aan ASR zou doen, zodat die mededelingen hebben te gelden als afkomstig van Eurolink als verzekeringnemer. Na te hebben aangenomen dat [A] bewust onjuist heeft verklaard en te hebben vastgesteld dat dit gelet op de omvang en de aard van de onjuistheden moet zijn gedaan met het opzet de verzekeraar te misleiden omtrent de toedracht van de brand, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het beroep van ASR op artikel 7:941 lid 5 BW slaagt.
3.4.
Met grief 3 voert Deutsche Bank aan dat de rechtbank ten onrechte de verklaringen van [A] heeft aangemerkt als verklaring van Eurolink, dan wel deze aan haar als verzekeringnemer heeft toegerekend. Het gaat om de vraag of Eurolink als verzekeringnemer en tot uitkering gerechtigde haar mededelingsplicht niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden. Als dat komt vast te staan, kan ASR zich op verval van dekking beroepen. Het antwoord op de vraag of Eurolink bepaalde feiten kende en was gehouden deze aan ASR mee te delen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt dat het bezwaarlijk is een mededelingsplicht van de verzekeringnemer aan te nemen met betrekking tot feiten en omstandigheden waarvan hij niet op de hoogte is. Dit brengt mee dat niet te snel mag worden aangenomen dat een schending van de mededelingsplicht betrekking heeft op feiten die de verzekeringnemer behoorde te kennen. In het algemeen kan slechts worden aanvaard dat de verzekeraar moet worden ingelicht, als de verzekeringnemer zelf van feiten en omstandigheden op de hoogte is. Een dergelijke verplichting kan onder omstandigheden ook worden aangenomen indien de verzekeringnemer, bijvoorbeeld omdat de informatie zich in zijn domein bevindt, geacht moet worden van bepaalde feiten op de hoogte te zijn.
3.5.
Het gaat in dit geval om een mededelingsplicht die rust op een rechtspersoon, die niet anders dan natuurlijke personen aan het rechtsverkeer kan deelnemen. Naar vaste rechtspraak geldt dat bij de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon bepaalde kennis heeft, moet worden onderzocht of kennis van een functionaris in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als kennis van de rechtspersoon waarvoor die functionaris werkzaam is. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de positie van de betrokken functionaris en de rechtsvraag waarbinnen de vraag naar de aanwezigheid van kennis en wetenschap aan de orde is. Vaststaat dat [C] bestuurder was van Eurolink op het moment van het schadevoorval. Kennis van een bestuurder heeft in het maatschappelijk verkeer in beginsel te gelden als die van de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is. Niet kan worden vastgesteld dat [C] uit eigen waarneming kennis en wetenschap had van de toedracht van de brand. Hij was immers niet op het jacht aanwezig toen de brand ontstond. Evenmin heeft ASR feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat [C] geacht moet worden van de toedracht en de oorzaak van de brand op de hoogte te zijn.
3.6.
Kennis en wetenschap van anderen dan de bestuurder(s) kan onder omstandigheden gelden als die van de rechtspersoon, maar daarbij moet terughoudendheid worden betracht (vergelijk: HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6018 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285). Daarbij komt dat het in het voorliggende geval gaat om de vraag of de verzekeringnemer een schending van de mededelingsplicht kan worden verweten. In dergelijke gevallen dient naar het oordeel van het hof kennis en wetenschap bij betrokkenen niet snel als eigen kennis en wetenschap van de verzekeringnemer te worden beschouwd, vanwege het ingrijpende gevolg van verval van dekking dat daaraan verbonden kan worden.
3.7.
Als bij de uitvoering van een overeenkomst de contractspartij een rechtspersoon is, geldt naar vaste rechtspraak dat in beginsel degenen die tot de bedrijfsleiding daarvan behoren met de rechtspersoon kunnen worden vereenzelvigd. Op overeenkomstige wijze neemt het hof tot uitgangspunt dat de kennis en wetenschap die bij de met de leiding van het bedrijf belaste personen aanwezig was, in beginsel heeft te gelden als die van die van de verzekeringnemer.
[A] , die als schipper van het jacht was aangesteld, maakte geen deel uit van de bedrijfsleiding van Eurolink. Ook anderszins kan niet worden aangenomen dat de kennis en wetenschap van [A] , als schipper van het jacht, in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als die van Eurolink (vergelijk: HR 4 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0352). Anders dan de rechtbank heeft aangenomen brengt het enkele feit dat [C] de expert van ASR naar [A] heeft verwezen om van hem een verklaring op te nemen over de gang van zaken op het jacht – begrijpelijkerwijs, omdat hij schipper en opvarende was van het jacht op het moment van het schadevoorval – niet mee dat de verklaring van [A] heeft te gelden als die van Eurolink als verzekeringnemer. [A] dient in zoverre als een derde te worden beschouwd. De door [A] en/of [B] afgelegde verklaringen kunnen daarmee geen schending van de mededelingsplicht door Eurolink opleveren. Dat Eurolink geen afstand heeft genomen van verklaringen van de opvarenden van het jacht, betekent niet dat deze verklaringen als die van haarzelf hebben te gelden. ASR meent dat ten onrechte. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid dat ASR in dit verband heeft gedaan, faalt. ASR stelt onvoldoende bijkomende omstandigheden om de regel buiten toepassing te kunnen laten, dat alleen aan de schending van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde dekkingsconsequenties kunnen worden verbonden.
3.8.
Met het voorgaande slaagt grief 3. ASR heeft geen andere argumenten aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat Eurolink heeft gehandeld met het opzet haar te misleiden. Dat zij geen afstand heeft genomen van de verklaringen van de opvarenden van het jacht, kan niet als opzet tot misleiding worden aangemerkt. Dit betekent dat grief 2 eveneens slaagt. De verklaringen van [A] kunnen onder de gegeven omstandigheden geen verval van dekking op grond van artikel 7:941 lid 5 BW opleveren. Daarmee slaagt grief 4, die tegen dat oordeel is gericht. Het slagen van deze grieven brengt mee dat het hof opnieuw de aanspraak tot dekking zal beoordelen. Grief 1, die ziet op het oordeel van de rechtbank dat door [A] en/of [B] onjuiste verklaringen zijn afgelegd, kan bij gebrek aan belang buiten behandeling blijven. Ook al zouden die verklaringen onjuist zijn, dan kunnen deze niet aan Eurolink als verzekeringnemer en tot uitkering gerechtigde worden tegengeworpen.
3.9.
Op Deutsche Bank rust de bewijslast van haar stelling dat zich een verzekerd evenement heeft voorgedaan. Daaraan is voldaan, omdat niet ter discussie staat dat het jacht is uitgebrand en brand een verzekerd evenement is. Volgens ASR dient Deutsche Bank niet alleen het plaatsvinden van brand aan te tonen, maar ook de toedracht daarvan, althans de juistheid van hetgeen zij in dat verband stelt.
3.10.
ASR gaat uit van een onjuist uitgangspunt. De verzekerde kan aanspraak maken op een verzekeringsuitkering als een verzekerd evenement heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is het verzekerd voorwerp als gevolg van brand tenietgegaan. Brand is een verzekerd evenement. Voor zover ASR in zoverre al een beroep zou kunnen doen op de mededelingsplicht van artikel 10, aanhef en onder i van de algemene verzekeringsvoorwaarden, geldt dat Eurolink daaraan heeft voldaan door een schadegebeurtenis (brand) en de omvang van de schade (totaal verlies) aan te tonen, dan wel aannemelijk te maken. ASR heeft in het kader van haar verweer tegen de aanspraak op dekking niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat deze schadegebeurtenis niet heeft plaatsgevonden, dan wel dat een bepaalde oorzaak van de brand voorwaarde is voor dekking. Daarmee faalt haar verweer. Voor zover ASR aanvoert dat [C] over de oorzaak van de brand niets heeft verklaard, mist dat relevantie. Om aanspraak te kunnen maken op verzekeringsdekking voor schade als gevolg van brand, hoeft de verzekerde de oorzaak daarvan niet te stellen. Los daarvan heeft ASR niet toegelicht wat [C] uit eigen waarneming, dan wel redelijkerwijs over de oorzaak van de brand had kunnen verklaren.
3.11.
Subsidiair heeft ASR een beroep gedaan op artikel 6.13 van de bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco van de verzekeringsvoorwaarden waarin is bepaald dat niet verzekerd is de schade ten gevolge van een aan de verzekerde te wijten onvoldoende zorg voor de verzekerde zaken.
3.12.
Naar aanleiding van dit dekkingsverweer heeft Deutsche Bank zich op het standpunt gesteld, althans dat ligt in haar stellingen besloten, dat de gehoudenheid om voldoende zorg voor de verzekerde zaak te betrachten op de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde rust. Dat is in dit geval Eurolink en niet [A] . Dat standpunt is juist. ASR heeft in dit verband niet gemotiveerd gesteld dat en waarom de gedragingen van [A] in dit kader zouden hebben te gelden als die van Eurolink. Verder slaagt het verweer van Deutsche Bank tegen de stelling van ASR dat door Eurolink onvoldoende zorg is betracht voor het jacht. Onweersproken is dat Eurolink met [A] een ervaren en bekwame schipper heeft aangesteld. ASR heeft niet concreet gesteld in welk opzicht Eurolink is tekortgeschoten in de zorg voor het jacht.
3.13.
Meer subsidiair doet ASR een beroep op artikel 19 aanhef en onder a, sub 2 van de algemene voorwaarden van de verzekering. Met het beroep op deze bepaling stelt ASR zich kort gezegd op het standpunt dat de schade van dekking is uitgesloten, omdat deze is veroorzaakt of verergerd door (on)bewuste roekeloosheid. Dit dekkingsverweer faalt op dezelfde gronden als het hiervoor besproken beroep op de uitsluiting voor schade als gevolg van het niet betrachten van voldoende zorg voor het jacht. Deutsche Bank heeft terecht aangevoerd dat alleen de gevolgen van roekeloosheid van een verzekerde van dekking zijn uitgesloten. Dat is in dit geval Eurolink als verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde. ASR heeft niet concreet gesteld in welk opzicht Eurolink roekeloos zou hebben gehandeld en dat daardoor de brandschade is veroorzaakt of vergroot. ASR heeft in dit verband niet gemotiveerd gesteld dat en waarom de gedragingen van [A] zouden hebben te gelden als die van Eurolink. Het beroep op de genoemde uitsluiting faalt. Om dezelfde reden faalt tevens het beroep van ASR op het niet-nakomen van de bereddingsplicht. Deze rustte op Eurolink als verzekeringnemer en verzekerde en niet is gesteld of gebleken dat Eurolink in enig opzicht in de nakoming daarvan is tekortgeschoten.
3.14.
Het voorgaande betekent dat de dekkingsverweren van ASR alle vergeefs zijn voorgesteld en dat zij is gehouden tot uitkering onder de verzekering over te gaan. ASR heeft niet (langer) bestreden dat Deutsche Bank uit hoofde van haar pandrecht gerechtigd is de volledige vordering van Eurolink op ASR te innen.
3.15.
Ten aanzien van de hoogte van de verzekeringsuitkering wordt het volgende overwogen. De verzekerde som voor het jacht bedraagt € 2.412.000. Bij totaal verlies, zoals in het voorliggende geval, is ASR gehouden dit bedrag uit te keren. ASR beroept zich op het indemniteitsbeginsel. Zij meent dat Eurolink door een verzekeringsuitkering voor het hiervoor genoemde bedrag in een duidelijk voordeliger positie zal geraken. ASR verwijst naar artikel 8.3 aanhef en onder b van de verzekeringsvoorwaarden op grond waarvan een aanschafwaardegarantie op de verzekering van toepassing is. Gedurende drie jaar na de aanschafdatum wordt uitgegaan van de aanschafwaarde als de werkelijke waarde op het moment van een schadevoorval. Na afloop van die periode van drie jaar, met ingang van 15 april 2011, is op de verzekering een clausule van toepassing verklaard op grond waarvan het jacht gedurende (nogmaals) een termijn van 36 maanden tegen de hiervoor genoemde vaste waarde is verzekerd. Niet in geschil is dat deze clausule op initiatief van ASR, althans haar gevolmachtigde, op de verzekering van toepassing is verklaard. ASR stelt echter dat zij zich heeft recht heeft voorbehouden een beroep te doen op het indemniteitsbeginsel als in geval van totaal verlies de werkelijke waarde significant zou afwijken van de verzekerde waarde. Die situatie doet zich volgens ASR voor. Het jacht stond volgens ASR te koop voor € 1.250.000, volgens haar zou Eurolink voor een bedrag van € 1.100.000 een jacht van hetzelfde model kunnen kopen en is verder van belang dat het jacht is gezonken op 28 maart 2013, dat is 18 dagen voor de afloop van de tweede termijn van 36 maanden. Naast het beroep dat ASR doet op het indemniteitsbeginsel stelt ASR dat de aanspraak van Deutsche Bank op de verzekerde som in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.16.
Deutsche Bank voert aan dat Eurolink na afloop van de termijn waarop de aanschafwaardegarantie van toepassing was om een premieverlaging heeft gevraagd, omdat volgens haar het jacht elk jaar minder waard werd. De gevolmachtigde van ASR vond echter dat er geen enkele reden was om de verzekerde som te verlagen. Volgens haar was juist het aantrekkelijke van de verzekering dat bij totaal verlies de verzekerde som wordt uitgekeerd, ongeacht een eventuele waardevermindering. Deutsche Bank meent dat Eurolink is overgehaald om te kiezen voor een uitgebreide dekking met een verlengde aanschafwaardegarantie. Eurolink diende daarvoor een premie van enkele duizenden euro’s per jaar te betalen. Onder die omstandigheden is volgens Deutsche Bank het beroep van ASR op het indemniteitsbeginsel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. ASR wist op het moment van het aanbieden van de verlenging van de aanschafwaardegarantie al dat de waarde van het jacht en de aanschafwaarde uit elkaar liepen. ASR kan niet duizenden euro’s per jaar aan extra premie opstrijken, maar als het erop aankomt de daar tegenover staande uitgebreide dekking weigeren, aldus Deutsche Bank. Het jacht stond volgens Deutsche Bank niet te koop. [C] heeft slechts hier en daar laten vallen dat als iemand een goed bod op het jacht zou doen, het jacht te koop zou zijn, omdat hij zelf ook wel eens verder wilde kijken naar een ander jacht. Verder bestrijdt Deutsche Bank dat Eurolink vanwege de hoogte van de verzekerde som in een duidelijk voordeliger positie wordt gebracht. Voor een nieuw gebouwd jacht als het onderhavige geldt dat het aan aantal jaren duurt voordat alle kinderziektes zijn ontdekt en verholpen. Pas na een aantal jaren levert een jacht het ongestoorde genot op dat ervan verwacht mag worden. Als Eurolink een tweedehands jacht zou kopen, weet zij niet wat zij krijgt. Het is maar de vraag of zo’n jacht aan alle wensen en eisen kan voldoen, aldus Deutsche Bank.
3.17.
Uitgangspunt voor de beoordeling is dat de enkele omstandigheid dat de vermogenswaarde (‘dagwaarde’) van een verzekerde zaak voorafgaand aan het schadevoorval lager – ook significant lager – is dan de verzekerde aanschafwaarde nog niet betekent dat een uitkering op basis van de aanschafwaarde of nieuwwaarde in strijd komt met het indemniteitsbeginsel. Anders dan waarvan ASR uitgaat (conclusie van antwoord, 71) en onderbouwt met de (veronderstelde) verkoopwaarde of tweedehandswaarde van het jacht, strekt een schadeverzekering niet uitsluitend ertoe de vermogensschade van de verzekerde te vergoeden. Ook bij een aanzienlijke lagere dagwaarde van de verzekerde zaak voorafgaand aan het evenement is het immers goed mogelijk dat de schadelijke gevolgen van het evenement voor de verzekerde slechts kunnen worden weggenomen door een uitkering op basis van nieuwwaarde. Dat zal zich met name voordoen in het geval dat de functie die de verzekerde zaak voor de verzekerde heeft, meebrengt dat deze bij tenietgaan of beschadiging noodzakelijkerwijs moet worden vervangen, ook al overtreffen de kosten daarvan de dagwaarde zeer aanzienlijk. Een verzekering op basis van nieuwwaarde beoogt de verzekerde tot vervanging van de verzekerde zaak in staat te stellen. De strekking van een clausule als de onderhavige, een aanschafwaardegarantie, is mede om te voorkomen dat de verzekerde som niet toereikend is om de zaak te kunnen vervangen bij totaal verlies en zelfs de mogelijkheid dat daarover een geschil zou kunnen ontstaan te voorkomen. (Vergelijk: HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176). Daar komt bij dat de door Eurolink te betalen premie was gerelateerd aan de verzekerde aanschafwaarde. Dit maakt dat het indemniteitsbeginsel terughoudend moet worden toegepast. ASR heeft als verzekeraar onder ogen gezien, althans behoren te zien, dat de werkelijke waarde van het jacht op het moment van een schadevoorval aanzienlijk zou kunnen afwijken van de aanschafwaarde daarvan, met name in een geval als het onderhavige waarin de schade intreedt jaren na de aanschaf daarvan en kort voor de afloop van de overeengekomen garantietermijn. Voor dat risico heeft ASR premie bedongen en ook ontvangen. Het hof is op grond van het over en weer gestelde van oordeel dat ASR geen beroep op het indemniteitsbeginsel toekomt.
Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt eveneens. Bij de beoordeling moet in aanmerking worden genomen dat de maatstaf van artikel 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2 BW (‘onaanvaardbaar’) tot uitdrukking brengt dat de rechter bij de toepassing van deze bepalingen de nodige terughoudendheid in acht dient te nemen. Dat de verzekeringsuitkering ten bedrage van de aanschafwaarde in voorkomende gevallen de dagwaarde van het jacht kan overschrijden, is verdisconteerd in de overeenkomst. Vanwege dat risico is de aanschafwaardegarantie immers in de verzekering opgenomen, waarvoor ASR op haar beurt premie heeft ontvangen. ASR stelt geen bijkomende omstandigheden die deze regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken.
3.18.
Het voorgaande betekent dat ASR is gehouden de verzekerde som aan Deutsche Bank als pandhouder uit te keren.
3.19.
Deutsche Bank vordert wettelijke rente vanaf 28 april 2013. Zij stelt dat wettelijke rente in ieder geval verschuldigd is geworden na het verstrijken van de in artikel 13 van de algemene voorwaarden van de verzekering genoemde termijn van 30 dagen. Die termijn is gaan lopen vanaf 28 maart 2013, de datum van de schademelding.
ASR betwist dat zij in verzuim is geraakt. ASR stelt dat zij 30 dagen na de schademelding nog niet over noodzakelijke gegevens te beschikken om te kunnen vaststellen of de schadegebeurtenis gedekt zou zijn onder de verzekering. Dat was volgens haar pas op 28 maart 2014 het geval. Bij brief van die datum heeft zij dekking voor het schadevoorval afgewezen.
3.20.
Deutsche Bank heeft het gelijk aan haar zijde. Niet ter discussie heeft gestaan dat het jacht geheel als gevolg van brand teniet is gegaan, terwijl brand een verzekerd evenement is. Op het polisblad is vermeld welk bedrag ASR dient uit te keren bij totaal verlies. Daarvan uitgaande is onvoldoende gemotiveerd de stelling van ASR dat zij op het moment van de melding van het evenement nog niet alle noodzakelijke gegevens had ontvangen op grond waarvan zij zou kunnen concluderen dat zich een schadegebeurtenis had voorgedaan die valt onder de dekking van de verzekering. Immers was zij op dat moment bekend met het feit dat het jacht als gevolg van brand volledig verloren was gegaan.
3.21.
Deutsche Bank vordert buitengerechtelijke kosten en kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De laatstbedoelde kosten zien op het inschakelen van Technoserv en CNZ die een second opinion hebben opgesteld. Door ASR is niet betwist dat deze kosten vallen onder kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Wel heeft ASR de redelijkheid van de kosten bestreden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen noodzaak bestond tot het doen uitvoeren van een onderzoek door CNZ, omdat er reeds een second opinion was uitgevoerd door Technoserv in opdracht van Eurolink. Het hof stelt vast dat Deutsche Bank gezien de betwisting van ASR, de noodzaak tot het doen uitvoeren van het onderzoek door CNZ niet voldoende heeft onderbouwd, zodat de vordering op dat punt zal worden afgewezen. ASR heeft niet, althans niet gemotiveerd betwist, dat de kosten van het rapport van Technoserv in redelijkheid zijn gemaakt. Dat zij dat rapport inhoudelijk bestrijdt, doet daaraan niet af. Ook tegen de hoogte van het factuurbedrag heeft ASR geen bezwaren geuit. Deutsche Bank heeft onvoldoende betwist gesteld dat Eurolink deze kosten heeft voldaan en aan haar een volmacht ter incasso heeft verstrekt. Dit brengt mee dat het bedrag van € 2.142,81 (inclusief btw) zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagvaarding.
3.22.
De (overige) gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden begroot aan de hand van het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Het maximum van de staffel (€ 6.775) is verschuldigd en zal worden toegewezen. De door Deutsche Bank genoemde ingangsdatum van de wettelijke rente is door ASR niet bestreden, zodat vanaf die datum de rente over de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is.
3.23.
Het overige dat partijen hebben aangevoerd kan buiten bespreking blijven.
3.24.
De bewijsaanbiedingen zien niet op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak dient te leiden, zodat de bewijsaanbiedingen als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
3.25.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vorderingen van Deutsche Bank zullen alsnog grotendeels toegewezen, zoals hierna zal worden vermeld. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal ASR worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt ASR € 2.412.000,00 aan Deutsche Bank te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2013 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt ASR € 6.775,00 aan Deutsche Bank te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2015 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt ASR € 2.142,81 aan Deutsche Bank te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2015 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt ASR in de kosten van het geding in beide instanties in eerste aanleg begroot op € 3.941,84 aan verschotten en € 8.027,50 voor salaris, in hoger beroep tot op heden aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 5.367,31 aan verschotten en € 16.503,00 voor salaris advocaat en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de proceskostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.W. Hoekzema en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.