Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
a. de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden,
b. [geïntimeerde] zal veroordelen om aan [X ] Beheer een bedrag van € 15.076,77 (met wettelijke rente) te betalen,
c. [geïntimeerde] zal veroordelen om, zolang het gebruik van het gehuurde door of vanwege [geïntimeerde] voortduurt, onverminderd latere huurverhogingen maandelijks aan [X ] Beheer een bedrag van € 411,83 (zonder watergeld) te voldoen (met wettelijke rente),
d. [geïntimeerde] zal veroordelen om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen, en
e.
voorwaardelijk– voor het geval de vordering onder
aniet wordt toegewezen – primair [geïntimeerde] zal veroordelen – op straffe van verbeurte van een dwangsom – het gebruik van het dak van de uitbouw van de begane grond van het pand aan de [adres] onmiddellijk te beëindigen en beëindigd te houden en de daarop door haar geplaatste goederen onmiddellijk te verwijderen en subsidiair voor recht zal verklaren dat titel 4 van Boek 7 BW niet op het gebruik door [geïntimeerde] van het dak van de uitbouw van de begane grond van het pand aan de [adres] van toepassing is, met beslissing over de proceskosten. Zij heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof dit beroep zal verwerpen, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten.
2.De feiten
3.De beoordeling
Huurprijs:
€ 1.725,50 in rekening gebracht in verband met werkzaamheden in de woning.
voorwaardelijk– voor het geval dat de ontbinding niet wordt toegewezen – [geïntimeerde] te veroordelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om het gebruik van het dak van de uitbouw van de begane grond onmiddellijk te beëindigen en de daarop geplaatste goederen te verwijderen, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. Bij vermeerdering van eis heeft [X ] Beheer haar voorwaardelijke eis met een subsidiaire vordering vermeerderd waarin zij een verklaring voor recht vordert dat titel 4 van Boek 7 BW niet op het gebruik door [geïntimeerde] van het dak van de uitbouw van de begane grond van toepassing is, zodat voor een opzegging van de overeenkomst of titel die ten grondslag ligt aan het gebruik daarvan de formaliteiten uit onderafdeling 4 van afdeling 5 van titel 4 boek 7 BW niet gelden. Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat geen grond bestaat en heeft bestaan tot verlaging van de door [geïntimeerde] verschuldigde huurprijs, dat het dakterras niet tot het gehuurde behoort, dat de huurachterstand die is ontstaan ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en dat [geïntimeerde] de zolderkamer in strijd met de algemene bepalingen behorend bij de huurovereenkomst gedeeltelijk heeft onderverhuurd en dat ook dit feit ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en van haar kant gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aan [X ] Beheer de verlaagde huurprijs van € 145,04 verschuldigd is totdat alle gebreken conform de overeengekomen lijst door [X ] Beheer zijn hersteld en, voorts, [X ] Beheer te veroordelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om die gebreken te herstellen, met veroordeling van [X ] Beheer in de kosten van het geding. Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat de woning tal van gebreken had en heeft die een verlaging van de huurprijs rechtvaardig(d)en. [X ] Beheer heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
in conventie[geïntimeerde] veroordeeld om binnen één maand na het vonnis aan [X ] Beheer een bedrag van € 10.979,48 aan huurachterstand te betalen (met wettelijke rente) en voorts – te weten voor het geval dat [geïntimeerde] niet aan deze veroordeling voldoet en [geïntimeerde] binnen voornoemde termijn niet alle tot op dat moment vervallen huurtermijnen heeft voldaan – de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning ontbonden, [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning, [geïntimeerde] veroordeeld om aan [X ] Beheer een bedrag van € 352,20 per maand vanaf 1 november 2017 te betalen tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, [geïntimeerde] in beide gevallen veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten en het meer of anders gevorderde afgewezen. De kantonrechter heeft
in reconventiede vorderingen afgewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt [X ] Beheer in hoger beroep met een zestal grieven, en komt [geïntimeerde] in hoger beroep met een drietal grieven, op. Het hof zal eerst ingaan op de grieven in het incidentele appel, omdat indien deze slagen, bij een deel van de grieven in het principale appel geen belang meer bestaat.
grief 1 in incidenteel appelfaalt.
grief 2 in incidenteel appelslaagt niet.
grief 3 in incidenteel appelfaalt.
onverplichtzijn toegezonden. Integendeel, dat onderstreept naar het oordeel van het hof temeer dat [geïntimeerde] aan de desbetreffende facturen het vertrouwen mocht ontlenen dat [X ] Beheer (nog) geen aanspraak maakte op de reguliere, niet verlaagde, huurprijs. Ook de omstandigheid dat [X ] Beheer zich naar eigen zeggen niet bewust was van haar recht op de reguliere, niet verlaagde, huurprijs, maakt het voorgaande niet anders. Voor rechtsverwerking is niet vereist dat degene die zijn recht verwerkt zich bewust was van zijn recht. Ten slotte gaat de vergelijking van [X ] Beheer met de arresten van dit hof van 8 november 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:BG5434) en 14 maart 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:836) niet op omdat het in die zaken ging om achterwege gelaten huurprijsindexeringen en dus niet, zoals hier, om de achterwege gelaten aanspraak op de reguliere huurprijs, nadat de Huurcommissie in verband met gebreken de huurprijs had verlaagd en om die reden werkzaamheden in het gehuurde waren verricht. Dit betekent dat
grief 1 in principaal appelfaalt.
‘Indien en zolang ten aanzien van het gehuurde wettelijke bepalingen met betrekking tot de huurprijs van kracht zijn, zal, telkens wanneer bij of krachtens deze bepalingen een hogere huurprijs is of kan worden vastgesteld, per datum van de inwerkingtreding van die bepalingen – of zoveel eerder of later als deze dit toestaan – als huurprijs gelden de voor het gehuurde maximaal toelaatbare huurprijs, een en ander behoudens eventuele wettelijke rechten van de huurder.’Het hof leidt hieruit af dat op grond van art. 4 van de huurovereenkomst de wettelijke regeling van toepassing is op een huurprijsverhoging. [X ] Beheer heeft ook dienovereenkomstig gehandeld, nu zij is uitgegaan van het percentage dat in dit verband jaarlijks wordt vastgesteld. Art. 7:253 BW is dus, anders dan [X ] Beheer betoogt, wel van toepassing op de aangezegde huurprijsverhogingen in 2013, 2014 en 2015. Ingevolge art. 7:253 lid 1 BW dient de verhuurder, indien de huurder vóór de ingangsdatum schriftelijk verklaart niet in te stemmen met een aangezegde huurverhoging, binnen zes weken na dat tijdstip aan de huurcommissie te verzoeken hierover uitspraak te doen. Aangezien vaststaat dat [geïntimeerde] wel, maar [X ] Beheer niet op de in art. 7:253 lid 1 BW voorgeschreven wijze heeft gehandeld, kan [X ] Beheer geen aanspraak maken op de aangezegde huurverhogingen in 2013, 2014 en 2015. Ook
grief 2 in principaal appelis dus tevergeefs voorgesteld.
grief 4 in principaal appeleveneens moet worden verworpen.
grief 5 in principaal appelfaalt.
grief 6 in principaal appelevenmin slaagt.