ECLI:NL:GHAMS:2019:1783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
18/00433
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Loonheffingen Sectoraansluiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had bij beschikking van 28 juli 2017 de belanghebbende ingedeeld in sector 3 (Bouwbedrijf) in het kader van de Loonheffingen Sectoraansluiting. Na bezwaar tegen deze indeling, dat op 15 januari 2018 werd ingediend, verklaarde de inspecteur het bezwaar op 29 maart 2018 niet-ontvankelijk. In de nadere beslissing op bezwaar, gedateerd 13 juni 2018, was een rechtsmiddelenverwijzing opgenomen, wat de belanghebbende op het verkeerde been zette.

Tijdens de zitting op 26 maart 2019 werd het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018 besproken, waaruit bleek dat het bezwaarschrift van 15 januari 2018 als een verzoek om indeling in een andere sector moest worden gelezen. Het Hof concludeerde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de inspecteur alsnog uitspraak moest doen op het bezwaar. Het Hof heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht als bezwaarschrift ter behandeling doorgezonden naar de inspecteur.

Het Hof heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.024, en gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van € 338 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 18/00433
30 april 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het beroep van
[X] B.V.,gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: P. Gruijs),
tegen een uitspraak van
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking Loonheffingen Sectoraansluiting (hierna: de beschikking) van 28 juli 2017 belanghebbende in het kader van de sectorindeling ingedeeld in sector 3 Bouwbedijf.
1.2.
Na daartegen bij brief van 15 januari 2018 (ontvangen door de inspecteur op 16 januari 2018) gemaakt bezwaar (hierna: het bezwaarschrift) heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 29 maart 2018, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In de ambtshalve beoordeling concludeert de inspecteur dat belanghebbende terecht is ingedeeld in sector 3. In deze uitspraak ontbreekt een rechtsmiddelenverwijzing. Tot de gedingstukken behoort voorts een geschrift van 13 juni 2018 met als aanhef “uitspraak op bezwaar inzake sectoraansluiting” (hierna: de nadere beslissing op bezwaar). In dit geschrift is een rechtsmiddelenverwijzing opgenomen.
1.3.
Tegen de uitspraak van 29 maart 2018 heeft voornoemde gemachtigde beroep ingesteld bij brief van 11 juli 2018 (hierna: het beroepschrift), bij het Hof per fax ingekomen op 13 juli 2018.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Aldaar zijn namens belanghebbende verschenen haar gemachtigde voornoemd, [naam directeur] (directeur van belanghebbende) en C. Bos. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. R.P. Bourne, G. Kuster en mr. M.J. van Vuuren. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Gelet op hetgeen ter zitting van het Hof tussen partijen is afgesproken stelt het Hof geen feiten vast.

3.Geschil in beroep

3.1.
In geschil is of belanghebbende kan worden ontvangen in zijn beroep. Als deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is vervolgens in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht is ingedeeld in sector 3.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

Ter zitting van het Hof is het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018, nr. 17/04395, ECLI:NL:HR:2018:203, door het Hof aan partijen voorgehouden. Partijen hebben hierop ter zitting eensluidend geconcludeerd dat het bezwaarschrift van 15 januari 2018 (zie 1.2) in het licht van voornoemd arrest dient te worden gelezen als een verzoek van belanghebbende om indeling in een andere sector dan de sector waarin zij bij de in 1.1 vermelde beschikking is ingedeeld. Dit bezwaarschrift is derhalve een melding als bedoeld in artikel 97, lid 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). In artikel 97, lid 2, van de Wfsv is opgenomen dat op een melding als bedoeld in het eerste lid wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.
De in 1.2 vermelde ambtshalve genomen beslissing van de inspecteur dient als zo’n beschikking te worden aangemerkt. Omdat daartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat beroep bij het Hof kan worden ingesteld, zal het Hof, met instemming van partijen, het beroepschrift (zie 1.3) met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als bezwaarschrift ter behandeling doorzenden naar de inspecteur.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat belanghebbende in zijn beroep niet ontvangen kan worden en dat het Hof het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift ter behandeling zal doorzenden naar de inspecteur.

5.Kosten

Het Hof acht, nu belanghebbende op het verkeerde spoor is gezet door de rechtsmiddelenverwijzing in de nadere beslissing op bezwaar, termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [beroepschrift + verschijnen ter zitting] x € 512 x 1(wegingsfactor) = € 1.024.

6.Beslissing

Het Hof:
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-verstaat dat de inspecteur alsnog uitspraak doet op het in de brief van 11 juli 2018 vervatte bezwaar tegen de op de voet van artikel 97, lid 2, van de Wet financiering sociale verzekeringen gegeven beschikking;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 338 (beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, N. Djebali en M. Greebe, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 30 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.