ECLI:NL:HR:2018:203

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
17/04395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een indelingsbeschikking voor werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een indelingsbeschikking voor de werknemersverzekeringen. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, had een bezwaarschrift ingediend tegen een beschikking van de Inspecteur, waarin zij was ingedeeld in sector 33 (Horeca algemeen) op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De Inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de sectorindeling ambtshalve gehandhaafd.

De belanghebbende stelde dat haar brief aan de Inspecteur niet alleen als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, maar ook als een verzoek om een nieuwe beschikking sectorindeling. Het Hof had in zijn uitspraak bevestigd dat de brief als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, maar de Hoge Raad oordeelde dat de brief ook een melding was in de zin van artikel 97, lid 1, van de Wfsv. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten oordelen dat de brief een verzoek om een nieuwe beschikking was en dat het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als bezwaarschrift ter behandeling naar de Inspecteur had moeten worden doorgezonden.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, maar gelastte dat de Inspecteur alsnog uitspraak doet op het bezwaar van de belanghebbende. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. De Hoge Raad bepaalde dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van griffierechten en kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

16 februari 2018
nr. 17/04395
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 10 augustus 2017, nr. 16/00443, betreffende een beschikking sectorindeling voor de werknemersverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij beschikking van 8 juni 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat zij krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) is aangesloten bij sector 33 (Horeca algemeen).
2.1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 september 2015 (hierna: de brief) aan de Inspecteur het volgende geschreven:
“(…) Onderzoek van het Bedrijfspensioenfonds Horeca en Catering heeft uitgewezen dat de activiteiten van Burger Business niet onder de invloedssfeer van haar verplichtstellingsbesluit vallen. Het Bedrijfspensioenfonds Detailhandel heeft na eigen onderzoek wel deelnameplicht aan haar pensioenfonds vastgesteld. In het licht van deze bevindingen vragen wij u de huidige sectorindeling met terugwerkende kracht, zijnde vanaf 1 mei 2015, aan te passen van sector 033 Horeca naar sector 017 Detailhandel en Ambachten. Graag ontvangt de onderneming daartoe een nieuwe beschikking.”
2.1.3.
De Inspecteur heeft de brief aangemerkt als bezwaarschrift tegen de beschikking van 8 juni 2015. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tevens heeft de Inspecteur de sectorindeling ambtshalve gehandhaafd.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.2.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het Hof heeft daarbij overwogen dat belanghebbende niet heeft bestreden dat de brief als bezwaarschrift tegen de beschikking van 8 juni 2015 moet worden aangemerkt.
2.3.
De middelen die zijn gericht tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel slagen voor zover daarin wordt betoogd dat het Hof had moeten oordelen dat de brief een verzoek om een nieuwe beschikking sectorindeling voor de werknemersverzekeringen is. De brief kan niet anders worden gelezen dan dat belanghebbende daarin verzoekt om indeling in een andere sector dan de sector waarin zij bij de in 2.1.1 vermelde beschikking was ingedeeld, en is dus een melding als bedoeld in artikel 97, lid 1, van de Wfsv.
De middelen kunnen echter niet tot cassatie leiden. In artikel 97, lid 2, van de Wfsv is bepaald dat op een melding als bedoeld in het eerste lid van dat artikel wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. De in 2.1.3 vermelde ambtshalve genomen beslissing van de Inspecteur moet weliswaar als zo’n beschikking worden aangemerkt, maar daartegen moet eerst bezwaar worden gemaakt voordat beroep bij het Hof kan worden ingesteld. Het Hof had daarom het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 Awb als bezwaarschrift ter behandeling moeten doorzenden naar de Inspecteur. Aangezien het Hof dat heeft verzuimd, zal de Hoge Raad dat doen.
2.4.
Voor zover de middelen inhouden dat het Hof de brief ten onrechte (ook) als bezwaarschrift heeft aangemerkt, falen zij. Het oordeel van het Hof op dit punt is niet onbegrijpelijk, gezien hetgeen op de zitting van het Hof aan de orde is geweest.

3.Proceskosten en griffierecht

De Hoge Raad ziet aanleiding de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof, en vergoeding van griffierechten te gelasten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
verstaat dat de Inspecteur alsnog uitspraak doet op het in de brief van 28 september 2015 vervatte bezwaar tegen de op de voet van artikel 97, lid 2, van de Wet financiering sociale verzekeringen gegeven beschikking,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 501, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 334,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2004 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.