In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een indelingsbeschikking voor de werknemersverzekeringen. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, had een bezwaarschrift ingediend tegen een beschikking van de Inspecteur, waarin zij was ingedeeld in sector 33 (Horeca algemeen) op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De Inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de sectorindeling ambtshalve gehandhaafd.
De belanghebbende stelde dat haar brief aan de Inspecteur niet alleen als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, maar ook als een verzoek om een nieuwe beschikking sectorindeling. Het Hof had in zijn uitspraak bevestigd dat de brief als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, maar de Hoge Raad oordeelde dat de brief ook een melding was in de zin van artikel 97, lid 1, van de Wfsv. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten oordelen dat de brief een verzoek om een nieuwe beschikking was en dat het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als bezwaarschrift ter behandeling naar de Inspecteur had moeten worden doorgezonden.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, maar gelastte dat de Inspecteur alsnog uitspraak doet op het bezwaar van de belanghebbende. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. De Hoge Raad bepaalde dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van griffierechten en kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.