Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
mr. Bartels
[vervolgens laat mr. Bartels de brief zien aan de voorzitter]. Verder merk ik op dat de overschrijding van de redelijke termijn mede te maken heeft met het feit dat de rechtbank deze zaak heeft aangehouden omdat zij wilde wachten op een uitspraak van uw Hof in een andere zaak. De rechtbank heeft zelf de onderhavige zaak geschorst. Dat is niet op mijn verzoek gebeurd. (…)”
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil.
Op 9 maart 2018 heeft belanghebbende kunnen verzoeken om vergoeding van immateriële schade, omdat er toen nog geen uitspraak was gedaan – het onderzoek van de rechtbank is eerst gesloten op 14 maart 2018 – en de redelijke termijn was verstreken. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de rechtbank gehouden was om ambtshalve over te gaan tot heropening van het onderzoek ter zitting in verband met een vergoeding van immateriële schade zijn niet aannemelijk geworden. Gelet daarop heeft de rechtbank zich in haar uitspraak terecht niet uitgelaten over de (eventuele) overschrijding van de redelijke termijn. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting van het Hof een brief getoond, met dagtekening 19 oktober 2018, waarin hij heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade (zie onder 2.3). Deze brief behoort overigens niet tot de gedingstukken die het Hof van de rechtbank heeft ontvangen. Wat daarvan mag zijn, naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende eerder dan in hoger beroep heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.