In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd wegens het niet-tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een naheffingsaanslag en een boete opgelegd, omdat hij de belasting niet op tijd had voldaan. Belanghebbende stelde dat hij de rekening met de uiterste betaaldatum niet had ontvangen, waardoor hij niet in staat was om tijdig te betalen. De rechtbank had de boete vernietigd, maar de inspecteur ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de rekening op het juiste adres was verzonden. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de belastingplichtige voorafgaand aan het opleggen van een verzuimboete in kennis moet worden gesteld van de uiterste betaaldatum. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de rekening daadwerkelijk was ontvangen door belanghebbende, en dat de boete daarom niet in stand kon blijven. Echter, het Hof oordeelde ook dat belanghebbende niet had verzocht om gehoord te worden tijdens de bezwaarfase, wat zijn recht op een hoorzitting niet had geschonden. Uiteindelijk werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd, en de boete werd verminderd tot € 52.