Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen Inkomstenbelasting en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van belanghebbende, die zorg heeft verleend aan haar vader en daarvoor een persoonsgebonden budget (pgb) heeft ontvangen. De inspecteur van de Belastingdienst had de pgb-inkomsten van belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt en aanslagen opgelegd voor het jaar 2013. Belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland die de aanslagen had bevestigd.
De rechtbank had in haar uitspraak van 19 mei 2017 geoordeeld dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat de kosten die zij had gemaakt in het kader van de zorgverlening aan haar vader aftrekbaar waren. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw bekeken en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden had beslist. Het Hof heeft vastgesteld dat de pgb-inkomsten van belanghebbende inderdaad als resultaat uit overige werkzaamheden moesten worden aangemerkt en dat alleen specifieke kosten die in het kader van de zorgverlening zijn gemaakt, in aftrek kunnen worden gebracht.
Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat er sprake was van dergelijke kosten, waardoor het Hof de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd. Het Hof heeft ook opgemerkt dat de terugbetalingsverplichting van de vader aan het zorgkantoor geen invloed heeft op de hoogte van de aanslagen voor belanghebbende. De uitspraak van het Hof houdt in dat het hoger beroep ongegrond is verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.