Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
de onder 1.1.1 vermelde belastingaanslag];
Hof: de onder 1.1.2 vermelde belastingaanslag];
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de afdrachtvermindering onderwijs zoals bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De zaak is ontstaan na een naheffingsaanslag loonheffingen die door de inspecteur van de Belastingdienst aan belanghebbende, [X] B.V., is opgelegd over de jaren 2010 en 2011. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak op 2 februari 2016 de naheffingsaanslag voor 2010 gegrond verklaard en deze verminderd tot € 146, terwijl de naheffingsaanslag voor 2011 ongegrond werd verklaard. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarop het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2016 de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en de naheffingsaanslag voor 2010 heeft bevestigd.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 22 september 2017 het beroep gegrond verklaarde en de zaak ter verdere behandeling verwees naar het Gerechtshof Amsterdam. Na verwijzing hebben partijen schriftelijk gereageerd en aangegeven dat zij geen behoefte hadden aan een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vastgesteld dat partijen het erover eens waren dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, waarmee de rechtsstrijd tussen hen is beëindigd.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 26 juni 2018 de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Tevens is er een griffierecht van € 503 opgelegd aan de inspecteur. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade te honoreren, aangezien dit verzoek geen betrekking kan hebben op de duur van de procedure voorafgaand aan het verwijzingsarrest.