Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
de onder 1.1.1 vermelde belastingaanslag];
Hof: de onder 1.1.2 vermelde belastingaanslag];
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 2 februari 2016 beslist over naheffingsaanslagen loonheffingen en boetes die aan belanghebbende, [X] B.V., waren opgelegd. De inspecteur had in 2014 naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2010 en 2011, die door de rechtbank deels werden vernietigd en deels werden bevestigd. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2017:2438) het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Na verwijzing hebben partijen hun standpunten gecommuniceerd, waarbij belanghebbende aanspraak maakte op afdrachtvermindering onderwijs volgens de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Het Hof constateert dat partijen het erover eens zijn dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, waarmee de rechtsstrijd tussen hen is beëindigd. Belanghebbende heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade, maar het Hof wijst dit verzoek af, omdat het geen betrekking kan hebben op de periode voorafgaand aan het verwijzingsarrest.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en legt een griffierecht op van € 503. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.