Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
.Bij brief van 25 juni 2015 heeft de inspecteur een kostenvergoeding van € 488 voor het inschakelen van rechtsbijstand in bezwaar toegekend.
2.Feiten
namens belanghebbende:]
namens de inspecteur:]
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
De achtergrond van deze bedrijfsopvolgingsfaciliteit in relatie tot een indirecte verkrijging van onroerende zaken via aandelen is ook tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2015 aan de orde geweest:
De ratio van die vrijstelling is om de overgang van een IB-onderneming van generatie op generatie bij leven mogelijk te maken, en daarmee versnippering van de onderneming bij overlijden te voorkomen. Daarbij is sprake van de directe verkrijging van onroerende zaken, en niet – zoals in het geval een onderneming in een bv wordt overgedragen – van een indirecte verkrijging van onroerende zaken door middel van aandelen. Beide vormen van verkrijging zijn dan ook niet zonder meer gelijk te stellen nu in het eerste geval daadwerkelijk een materiële onderneming overgaat en in het tweede geval enkel de aandelen in een vennootschap waarbij niet is vereist dat een materiële onderneming wordt gedreven.”
5.Beoordeling van het geschil
Kamerstukken II1969/70, nr. 7, blz. 12, l.k.) en op de in de uitspraak van de rechtbank onder 11 vermelde wetsgeschiedenis. Van het in deze wetsgeschiedenis genoemde gevaar van versnippering van de materiële onderneming, als ratio voor het verlenen van de vrijstelling, is geen sprake indien aandelen in een OZL niet vrij van overdrachtsbelasting kunnen worden overgedragen. Daardoor kan hoogstens het aandelenbezit in het OZL verspreid raken over de erfgenamen, maar de continuïteit van de ondernemingsuitoefening wordt er niet door bedreigd. Niet de aandeelhouder(s), maar het OZL is immers eigenaar van de onderneming, zo stelt de inspecteur.
6.6. Kosten
7.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.002, en
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 501.