ECLI:NL:GHAMS:2018:1474
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending van de hoorplicht in de bezwaarfase
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De belanghebbende heeft op 22 mei 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar op 16 juni 2016 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 20 maart 2017 het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens op 22 maart 2017 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
De kern van het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden. De belanghebbende had verzocht om telefonisch te worden gehoord, maar de heffingsambtenaar heeft dit verzoek niet inwilligd. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase toe te zenden, maar dat de belanghebbende wel het recht had om de stukken in te zien. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de uitnodiging voor de hoorzitting.
Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende haar auto heeft geparkeerd op een plek waar haar vergunning niet geldig was. De belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op het moment van parkeren bezig was met laden of lossen, en de naheffingsaanslag blijft daarom in stand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.