4.1.De rechtbank heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“9. De brief van 8 maart 2016 bevat als opschrift “Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift”. Daarnaast is de brief voorzien van een motivering, een beslissing, een cijfermatige uitwerking en een rechtsmiddelenclausule. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 8 maart 2016 redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat verweerder met deze brief onmiskenbaar te kennen geeft op het bezwaar te beslissen. De inhoud en de vorm van deze brief laten naar het oordeel van de rechtbank dan ook redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat geschrift moet worden aangemerkt als de uitspraak op het bezwaar als bedoeld in artikel 26c Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).
10. Het wettelijk stelsel brengt mede dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. In het onderhavige geval is op 8 maart 2016 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van eiser. Daarmede eindigde de bezwaarfase. De inspecteur kan dan ook met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt - zonder tussenkomst van de rechter - maar één keer uitspraak op bezwaar doen. Iedere nadere beslissing die de inspecteur - weer met het voorbehoud: zonder tussenkomst van de rechter - neemt met betrekking tot die belastingaanslag ná de uitspraak op bezwaar, is dan ook niet aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep kan worden ingesteld. De beschikking van 23 maart 2016 kan derhalve niet worden aangemerkt als een (tweede) uitspraak op het bezwaarschrift van eiser.
11. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de AWR aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
12. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 8 maart 2016. Alsdan had het beroepschrift uiterlijk 19 april 2016 door de rechtbank ontvangen moeten zijn, dan wel bij terpostbezorging uiterlijk op 19 april 2016, op 26 april 2016 door de rechtbank moeten zijn ontvangen. Niet in geschil is dat het beroepschrift, dat is gedagtekend 27 april 2016, door de rechtbank op 29 april 2016 is ontvangen. Hieruit volgt dat het beroep buiten de wettelijke termijn is ingediend.
13. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
14. De rechtbank neemt in casu in aanmerking dat eiser wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde die regelmatig bezwaar- en beroepsprocedures voert voor belastingplichtigen. Niet in geschil is dat de uitspraak op bezwaar is toegezonden aan deze gemachtigde. Van een professionele gemachtigde kan worden verwacht dat hij op de hoogte is van de jurisprudentie omtrent de uitspraak op bezwaar en derhalve had moeten beseffen dat de beroepstermijn op 9 maart 2016 een aanvang nam. Dat verweerder op 23 maart 2016 een verminderingsbeschikking heeft afgegeven waarop de tekst “Uitspraak op bezwaar 2014” staat vermeld en waarop een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, behoort bij een professionele gemachtigde geen verwarring te zaaien omtrent de wettelijk geldende beroepstermijn. Daarbij geldt in casu nog in het bijzonder dat de uitspraak op bezwaar van 8 maart 2016 geheel cijfermatig is uitgewerkt, zodat helder was dat de beschikking van 8 maart 2016 de uitspraak op bezwaar betrof. De gemachtigde van eiser heeft aan de verminderingsbeschikking daarom niet het vertrouwen mogen ontlenen dat hij tot zes weken na de toezending daarvan beroep bij de rechtbank kon instellen. Niettemin heeft de gemachtigde niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de uitspraak op bezwaar een beroepschrift ingediend. Dit nalaten van de gemachtigde kan eiser worden aangerekend. Eiser kan dan ook niet met succes een beroep doen op artikel 6:11 van de Awb. Ook voor het overige zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb.”